Hoofdtekst
Een vent luchte een ander leelijck wat uyt en seyde dat hij een schelm was. Al was het niet veel geloogen, soo ontboot hem den ander voor de heeren en seyde: 'Ghij sult mij dat woord waer maecken of bekennen dat ik een eerlijck man ben.' Onse maet ging bij een advocaet te rade, die hem antwoorde: 'Schoon het was soo, sulcke dingen sijn swaer te bewijsen, ick weet u geen beter raed te geven als dat gij het de man op sijn eedt set.'
Beschrijving
Een man ruziet met een ander en smijt hem onder andere het woord 'schelm' (dief, schurk) naar het hoofd. Hoewel het niet ver bezijden de waarheid is, neemt de uitgescholdene het hoog op en daagt de ander voor het gerecht. Hij zegt: 'Je zult bewijzen dat ik een dief ben, of anders erkennen dat ik wel degelijk een eerlijk man ben.' De gedaagde gaat voor advies bij een advocaat te rade. Deze geeft aan dat, ook al heeft hij gelijk, het lastig te bewijzen valt. De raadsheer weet geen beter raad te geven dan dat hij de aanklager onder ede laat verklaren.
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991.
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20