Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

COHEN028 - De ridder van Stenhuisheerd

Een sage (boek), 1918

pl14.jpg

Hoofdtekst

De Ridder van Stenhuisheerd

Eens stond er in het Noorden van ons land een groot kasteel, dat
heette Stenhuisheerd. Het waren trotsche, driftige ridderen, die er
heerschten, willoos tegen hun woede, die meer verderf over de streek
hadden gebracht dan honger, ziekte of overstrooming.

Het driftigst van alle ridders was hij, die in het begin der 14e eeuw
Stenhuisheerd regeerde.

Hij had een jong, adellijk meisje lief, en hij vroeg haar, of ze zijn
vrouw wilde worden.

"Ja," zeide ze, "als ge uw grootsten vijand overwint!"

"Dat zal ik," zwoer hij.

"Weet ge, wie het is?"

"Ik zal hem vinden."

"Wilt ge van mij zijn naam niet hooren?"

"Ik verlang dit niet."

Hij reed heen, en ze zag, hoe hij zijn paard aanzette. Nog eens riep
hij haar toe:

"Wacht nog eenige dagen, en ge zult zijn naam van mij hooren."

Vele vijanden had de ridder, want hier had hij in drift een mensch
gekrenkt, daar iemand in drift gedood. Terwijl hij reed, bedacht hij,
wie zijn grootste vijand kon zijn, en hij meende, dat het een ridder
was, wiens broeder hij had verslagen. Tallooze malen had hij gehoord,
dat deze op wraak zon.

Zijn paard deed hij wenden naar de richting van des vijand's slot.

Wat deed hem echter plots weder de vaart van het dier inhouden?

Hij sloeg zichzelven tegen het voorhoofd.

Wat zou 't hem baten, als hij dezen versloeg. Zou het jonge meisje
niet zeggen:

"Ge hebt u door 't dooden van dezen man weder een nieuwen tegenstander
geschapen, een nog grooter vijand dan den vorigen. Bloed eischt bloed?"

Het duizelde hem.

Wie was zijn grootste vijand?

Hij keerde naar zijn eigen kasteel terug. In den nacht was alle rust
hem verre. Gekweld door zichzelven, liep hij de zaal heen en weer,
altijd nadenkend:

"Wie is mijn grootste vijand?"

De morgen was geen troost voor hem. Voor zijn oogen bleef een donker
floers, gespannen als het duister in den nacht, en zonder ophouden
pijnigde hem de angstige vraag. Hij trachtte rustig te bedenken,
wien zij wel meenen kon. Nooit zou hij het haar kunnen vragen. Hij
gevoelde 't als een vernedering, om weder bij haar te komen, zonder
haar wensch te hebben gehoorzaamd. Een nog dieper schande ware het,
haar nu te vragen, wien zij bedoelde. Had hij haar niet gezegd,
dat hij den vijand wel kende?

Tien nachten en dagen hield hij 't uit. Daarna maakte hem de
eeuwig-vragende vraag tot een willoos mensch. Hij reed tot haar,
en zonder begroeting riep hij rauw:

"Wie is het, dien ge hebt gemeend! Mensch of duivel ... ik zal hem
overwinnen."

Zacht antwoordde ze hem:

"Het is geen mensch en het is geen duivel, die uw grootste vijand
mag heeten. Het is uw drift, edele ridder! Geen grooter vijand hebt
ge dan dezen."

Hij deinsde terug, en riep angstig:

"Hoe zal ik dien overwinnen?"

"Gaat ter kerke, en luister geduldig naar de mis. Bid tot God."

Hij boog zijn hoofd, gelijk een vroom man, en zeide plechtig:

"Om uwentwil zal ik het zwaarste volbrengen."

"Ik zal u wachten."

Den volgenden dag wilde hij ter kerke gaan, en hij reed vroegtijdig
uit. Hij had 't eene vaste voornemen te doen, wat ze bevolen had.

Hij nam den kortsten weg, en dat juist bracht hem ongeluk. Want,
nadat hij het boschpad, welk onmiddellijk naar 't bedehuis voerde,
had gekozen, zag hij een hert voor zich, dat even den kop met 't
zwaar-vertakt gewei naar hem keerde, en vervolgens vluchtte. Toen
vergat de ridder van Stenhuisheerd, waarom hij gegaan was. Zijn ziel
wist slechts van één verlangen: te jagen.

't Hert vluchtte in dicht bosschage, en met moeite volgde hij het. Dan
was 't licht geritsel van den vluggen hoef, strijkend tegen den grond,
verre, tot 't dier weder kwam op een open plek, waar 't paard opnieuw
won. De ridder herinnerde zich zelfs zijn liefde niet meer. Met
driftige stem, met driftige voet en hand zette hij zijn ros aan tot
vervolging. In 't kerkje werd de mis al gelezen. Hij had, zonder het
te beseffen, zijn geluk verspeeld. En zelfs 't hert zou hij nog niet
krijgen. Het lokte hem steeds verder van zijn doel.

Eindelijk was er een beek, waarover het vervolgde dier, even aarzelend,
zwom. Daar tegenover werd de grond moerassiger. Licht-zwevend, zonder
dat de hoeven den grond even drukten, meer glijdend dan loopend, drong
het door het riet, en verdween. Wel kwam de ridder aan den anderen
oever--zijn paard daarentegen, al vermoeid van den snellen rit,
wist niet te ijlen over den weeken bodem, en, nadat hij vloekend op
den grond gesprongen was, vond hij het spoor niet terug. Zooals een
waanzinnige, uit onnaspeurlijke oorzaak, weder de dingen bemerkt,
zooals hij ze vroeger heeft gezien--wat is er in den tijd geschied,
dat hij zichzelven niet kende?--zoo was hij zich ook bewust van de
werkelijkheid, en hij ging terug, met woeste gebaren zijn vermoeid
paard aandrijvend.

Zoodra het zijn vaart minderde, sloeg hij het, en woest lachte hij,
als het steigerend sprong. Hij zwoer en vloekte, dat hij nog op tijd
zou komen. Met vreeselijke woorden verdoemde hij het hert, dat hem
van de kerk gelokt had. Zeker was de mis al gelezen ...

Hij naderde het dorpje.

Uit de kerk zag hij de menschen reeds komen, in vrome aandacht nog 't
hoofd gebogen. Hij reed midden door de schaar, riep één hunner kort
toe, dat hij 't paard zou vasthouden, sprong op den grond, en holde
't bedehuis binnen.

De priester was alleen in de kerk. Hij had zich reeds naar de poort
gekeerd, om heen te gaan, en verwonderd zag hij den ridder komen.

Diens stem riep hem reeds van de deur luid tegemoet:

"Zeg voor de tweede maal de mis! Zeg voor de tweede maal de mis."

Zonder angst luisterde de priester. Goed en rustig antwoordde hij:

"Ge vergist u, mijn zoon! Hoe kunt gij van mij verlangen, dat ik de
mis ten tweeden male leze?"

Toen toonde hem de ridder zijn zwaard, en hoonde:

"Ik zal u dooden met dit zwaard, zoo gij mij niet gehoorzaamt."

"Mijn leven is in uw macht, doch niet mijn wil. Ik vrees den dood
niet."

Weder was het den heer van Stenhuisheerd, of hij het zwarte floers
voor zich zag, en het scheen hem toe, dat hij nederstortte. Het
zwarte floers werd rood, het week terug voor het daglicht. Hij zag
den priester ruggelings op den grond terneder liggen, hemzelf omstuwd
van het volk; hij had 't bloedende zwaard in zijn hand, en hij zwaaide
ermede, dat iedereen ter zijde liep.

"Moeten er nog meer gedood worden dan deze ellendige priester?" zoo
dreigde bij.

Buiten sprong hij op zijn paard. Nogmaals dreef hij 't met wild
dreigen aan.

't Was in den laten middag, dat hij 't slot van zijn meisje
bereikte. Zij wachtte hem.

"Hebt gij de mis gehoord?" zoo vroeg ze glimlachend.

"Neen."

Niet een vage rimpel van den glimlach bleef op haar gelaat. Hoog
richtte zij zich op.

"Dus hebt ge niet gedaan, wat ik u heb gevraagd?"

Hij hernam met doffe stem:

"Ik kwam te laat."

Ze zag naar zijn harnas, met bloed bevlekt, en naar de punt van zijn
zwaard, welk geen blankheid meer had.

"Wien hebt ge gedood?"

"Den priester."

"Waarom?"

"Omdat hij de mis niet ten tweede male las."

"Ga heen, gij, die een priester hebt gedood. Ik zal vergeten, dat ge
mij hebt liefgehad. Vloek over u."

Tegen haar kon hij niet driftig zijn. Haar kon hij slechts smeeken,
hem lief te hebben. Hij zeide in vertwijfeling:

"Niemand kan u zoo groote liefde geven als ik. Wanneer gij mij bevaalt,
den priester ten tweede male te dooden, zou ik 't doen."

"Ge hebt niets meer van mij te hopen. Ik vloek het uur, dat ik u
heb ontmoet."

"Verdoemd," fluisterde hij. Hij sprak geen enkel vaarwel, hij ijlde
naar buiten, sprong weder te paard, en reed ditmaal naar zijn eigen
kasteel.

Hij had geen berouw.

De priester had zijn bevel niet gehoorzaamd, daarom was hij
gestorven. Wel gevoelde de ridder, als een band om zijn borst knellend,
een vreemde onrust, of hij op de wereld niet thuis ware. Niemand had
hem lief. Vijanden waren er aan alle zijden, en de grootste vijand
was hijzelf. Wanneer hij dezen zou kunnen dooden ....

Thans zette hij zijn paard niet aan. Nu kon hij rustig bedenken.

Hij zou dus als eenzaam man in 't leven staan?

Er was nog een andere onrust in hem, een vrees, of er iets gebeuren
ging, dat hij niet kende. Neen, berouw had hij niet, doch een
verlangen, om zich met zichzelven te verzoenen.

Toen hij zijn kasteel naderde, reed er voor hem een donkere
gedaante. Niet op een paard--op een bok. Hij zat achterstevoren,
zoodat de heer van Stenhuisheerd het gezicht kon onderkennen. Het
was de duivel, met zijn grijnzend gelaat, en hij wenkte hem.

Achter elkander reden ze over de slotbrug, hun beide dieren gingen
stapvoets, het een onmiddellijk bij 't andere.

"Wat wilt ge van mij?" riep de ridder.

De duivel schaterde.

In den grond zonk het rijke slot, honderden vademen diep, en mèt zijn
steenen zonk de heer van Stenhuisheerd, zittend boven op 't paard. De
vlakke, kale bodem dekte alles, en wat er overbleef van den trotschen
ridder, die over honderden had geheerscht, was niets dan zwavelstank.

Onderwerp

SINSAG 1281 - Die zu früh angefangene Messe.    SINSAG 1281 - Die zu früh angefangene Messe.   

Beschrijving

De ridder van Stenhuisheerd was een driftig man. Het meisje dat hij om haar hand vroeg stemde toe op voorwaarde dat hij zijn grootste vijand zou overwinnen. Hij wilde haar wens vervullen. Hij kon niet bedenken wie zijn grootste vijand was. Toen hij zijn geliefde vroeg wie zij bedoelde, zei ze dat zijn drift zijn grootste vijand was. Ze droeg hem op de volgende dag naar de kerk te gaan, naar de mis te luisteren en te bidden. Als hij de kortste weg neemt naar de kerk treft hij een hert dat hij gaat volgen. Besefte niet dat hij zijn geluk verspeelde. Komt te laat voor de kerk, eist dat de priester de mis opnieuw leest. Na weigering doodt de ridder de priester. Ridder biecht op dat hij de opdracht niet had vervuld en de priester had gedood. Geliefde spreekt vloek over hem uit. Ridder voelt zich terugweg eenzaam, voelt zich vijand van zichzelf. Bij zijn kasteel ontmoet hij de duivel rijdend op een bok. Het slot verdween in de diepte, met de heer van Stenhuisheerd

Bron

Cohen, Josef. Nederlandsche Sagen en Legenden. Zutphen, 1918.p 154

Commentaar

1918
Voor een afbeelding, zie beeld.
Die zu früh angefangene Messe.

Naam Overig in Tekst

Stenhuisheerd    Stenhuisheerd   

Duivel    Duivel   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20