Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

COHEN033 - De stille ronde van Bergen-op-Zoom

Een sage (boek), 1918

pl18.jpg

Hoofdtekst

De Stille Ronde van Bergen-op-Zoom


Een graf houdt beider asch vereend;
Maar 's ouden geest vindt rust noch vrede
In d' ijsbren nacht van 't lijkgesteent',
En vaak ontsluipt hij aan die stede
Te middernacht als 't stormt en tiert,
En regent, als men de uilen
Hun grafgezang hoort huilen
De weerhaan knersend giert.


Het klinkt in den stillen nacht. Leeft de sage dan nog? Verhaalt men
ze, wanneer het lamplicht uit is, en geen vreemde kan luisteren? In
het duister vagen stemmen. Nu wordt verteld de historie van den
plaatsmajoor van Bergen-op-Zoom, bijgenaamd de Duivel. Eensklaps is
er een oude stem, hortend en angstig ....

"Ik heb 't dikwijls gehoord. Heel dikwijls hebben ze 't mij verteld."

Een streng militair was de Duivel. Wanneer hij door de stad reed, door
de Steenbergsche straat, de Blauwe Handstraat, of over de Groote Markt,
zagen de burgers hem vreezende na, en menigeen dacht bij zichzelven:

"Liever zou ik willen sterven dan onder den Duivel te staan."

In zijn hand droeg hij een kleine karwats, die één scheen te zijn
met zijn hand. Graag drukte hij 't paard de sporen in de zijden,
dat het steigerde, en vonken uit de steenen sloegen. Wanneer dan de
voorbijgangers angstig wegstoven, lachte hij schor, en schudde de
karwats, of hij zeggen wilde:

"Ik wou, dat ik ze allemaal kon ranselen, en dat ik de bloedige
striemen zag over hun gezicht en hun handen. Of dat ze onder de hoeve
van 't paard raakten, en dat ik ze van pijn zag kruipen."

Hij had een zoon, die als vaandrig bij het regiment diende: Alfons
was zijn naam. Het was een vroolijke kornuit, die geen enkele vreugde
versmaadde, en die de meisjes van Bergen-op-Zoom liever had dan de
krijgstucht. Hoezee en hier ginder! de Brabantsche meisjes, die anders
zoo kieskeurig zijn, noemden hem den schoonen Alfons, ziedegij!

"Een schooneren jongen dan Alfons vindt gij in Brabant niet," zoo
zeiden ze.

Wie kon begrijpen, dat hij de zoon was van den stuurschen plaatsmajoor,
die in geheime lust niets liever deed dan pijn te doen, en die eerst
genoot, wanneer hij een levend lichaam kwellen kon?

Een morgen waren de officieren op de binnenplaats der kazerne
tezamen, toen zij dof tromgeroffel hoorden. Zij staakten hun gesprek,
en luisterden.

"Zou er weer iets met den Duivel zijn gebeurd?" vroeg een jong
luitenant.

Nooit noemde men den plaatsmajoor anders, zelfs niet in
tegenwoordigheid van den zoon. 't Was een Duivel, dat wist ieder. Ja,
velen zeiden, dat hij erger dan de Duivel was, slimmer in zijn streken
en onmenschelijker in zijn wreedheid.

De plaatsmajoor trad op hen toe. Op dertig el afstands schreeuwde
hij al:

"Dat moest uit zijn. Als ik een schildwacht in slaap zie, schiet
ik hem dood. Hoe kan ik op mijn soldaten vertrouwen, wanneer ze in
slaap vallen?"

In de verte werd een baar gedragen, waaraan een zwart kleed hing. Dof
rommelde de trom.

"Nu zal 't ze duidelijk zijn," grijnsde de Duivel. "Ik heb er vannacht
een gesnapt, die stond net als een paard te slapen. Hij kan er in
den Hemel of hel over nadenken."

De officieren zwegen steeds. Wie durfde een woord te spreken? De
Duivel zag hen aan en gromde:

"Ik ben blij, dat ge 't mij eens zijt, en, versta me wel, ik verwacht
van u hetzelfde. Geen genade voor den schildwacht, die niet waakt. Ik
dank u!"

Hij groette met kort, dreigend gebaar. Heel in de verte bromde de
trom. Niemand zag den zoon aan. Men gevoelde lust, om buiten hem de
zaak te bespreken.

Toen zeide Alfons rauw:

"Mijn vader is een goed militair."

Misschien hoorden zij allen, dat er angst en schaamte in hem was. Zij
wisten het allen, dat de man zijn straf had verdiend, doch er was
wroeging in hun ziel, omdat de Duivel hem had gedood. Een huivering
voer langs hen heen. Hun gezichten werden strak, en menigeen bemerkte,
dat hij onwillekeurig de hand aan den degen had geslagen.

Alfons vooral bestreed zijn jeugd. Hij hoopte, dat een der anderen iets
beleedigends over zijn vader zou zeggen, opdat hij dezen zou kunnen
aangrijpen. Toch was hij zichzelven niet meester, en voortdurend
hoorde hij een stem spreken:

"Duivel! duivel! jij bent een duivel's zoon."

Eindelijk stelde een gemoedelijk kapitein voor, om heen te gaan.

"Wij hebben niet te oordeelen ...."

Langzamerhand scheen het, dat zij vergeten zouden. Nooit spraken zij
er met elkander over. Het waren meerendeels jonge menschen, die 't
leven liefhadden, en de ouden hadden reeds te veel ondervonden. Binnen
eenige dagen was het weder tusschen hen als steeds.

Wanneer zij echter nog eens een schildwacht zagen, die op zijn post
was ingeslapen, was 't een geheime overeenkomst, dat ze hem wekten.

Had de Duivel dit bemerkt?

Hij liet een order bekend maken, die ineens weder de oude, geleden
geschiedenis in herinnering bracht. Nog strenger dan vroeger luidde
het bevel.

Alwie een schildwacht slapende zou aantreffen, had 't recht hem te
dooden. Wanneer een soldaat het bemerkte, rustte op hem de plicht--zoo
hij deze plicht niet volvoerde, zou hij zelf moeten sterven.

Angstig luisterde Alfons naar deze woorden. Nu bemerkte hij, dat
de wrok langer bleef in de oogen zijner kameraden, en dat ze hem
ontweken. Dikwijls zag hij, dat ze onder elkander fluisterden,
maar als hij hen naderde, was 't altijd over onbeduidende dingen,
dat zij spraken.

Zijn vader hield van hem.

Dat het een vreemde liefde was, van Duivel, kunt gij wel
begrijpen. Toen de knaap jong was, had hem de vader naar Den Haag
gestuurd--de moeder was jong gestorven--en daar was hij bij een
tante opgevoed. De Duivel reed tot Dordrecht, om hem te halen. Op den
huisweg had hij geen enkel woord gesproken. Eerst op het oogenblik,
dat zij Bergen-op-Zoom in 't zicht kregen, zeide hij enkele woorden:

"Voortaan sta je onder mijn commando. Over zaken van dienst wil ik
niet met je praten."

Zoo was 't gebleven.

Thans weder wist Alfons, dat hij gehoorzamen moest, al gevoelde hij,
dat men een deel van den haat ook aan hem gaf. Zou hij niet als spion
dienen? Men vertrouwde hem niet meer. Hoe wist de Duivel alles zoo
nauwkeurig, wat er in dienst geschiedde? Wie kon een betere handlanger
zijn dan Alfons?

De jonge vaandrig wist, dat hij gemeden werd. Waar hij vroeger algemeen
kameraden had gekend, waren thans zijn vijanden. Hij was vogelvrij
verklaard. 't Gerucht sloop door in de stad Bergen-op-Zoom. De meisjes
gingen hem voortaan zonder lach of groet voorbij.

Niemand vermoedde, dat hij met zijn vader gesproken had. Hij was te
trotsch, om dit te vertellen.

Een avond had hij den Duivel buiten de Steenbergsche poort
ontmoet. Even had hij geaarzeld ... toen besloot hij hem te zeggen,
wat er in hem omging. De Duivel hield zijn schreden niet in. Met
lange passen liep hij over den weg. Hij had den kraag tegen 't hoofd
geschoven, en hij ging iets gebogen, zijn sporen kletterden. Dat
gaf zijn geheele figuur iets afwerends, maar flink streefde hem de
vaandrig terzijde.

"Vader!" riep hij.

De plaatsmajoor matigde zijn rhytmisch-snellen tred niet.

"Vader! een verzoek ...."

Nog altijd zweeg de Duivel.

"Vader! ik verzoek ... om mijn overplaatsing."

"Overplaatsing?" gromde de oude militair. "Waarom?"

"Omdat ik hier niet op mijn plaats ben."

"Niet op je plaats?"

"Vader! ik wil overal zijn, behalve hier. 't Is een hel voor mij,
hier!"

"Meen je--dat ik--je zal--overplaatsen?"

"Als u me niet overplaatst--"

"Bewaar--den afstand--jonge kemphaan. Jij wordt niet--overgeplaatst. En
daarmee--zeg ik je--ingerukt--marsch! Val mij niet weer--lastig!"

Als een echo van zijn vader's scherpen tred was de smart voortaan
in zijn jonge ziel. Kon hij zich verweren tegen de gedachte zijner
kameraden? En hoelang zou het duren, dat hij nog in Bergen-op-Zoom
moest blijven?

Eerst een jaar later bewees hij zijn makkers, wie hij inderdaad was,
trouw tot in den dood. Hij, de blonde, jonge vaandrig, een spion van
den Duivel? Alles mocht men van hem zeggen, dit niet.

Het was tijdens een feest. Overal klonk muziek, tot diep in
den nacht. Men kon niet begrijpen, dat er ooit eenige smart in
Bergen-op-Zoom was geleden. De beenen werden niet moe van het dansen,
de ouden van dagen waagden nog eens een horlepiep, en waar was al
het bier gebrouwen? Er waren vreemde dingen te zien--een Vlaamsche
reuzin en een grijnzende neger, de dikste vrouw ter wereld was ook in
Bergen-op-Zoom. Op de Markt blies en stampte een doedelzak-man, een
beer sprong duizend sprongen, een heidin zeide de toekomst. Marskramers
klopten aan de huizen, en ze lieten de schoonste kralen in de zon
schitteren. Want het waren dagen van zonlicht, waarin men leefde! 't
Kan in Brabant niet regenen, als er feest is. 't Zonlicht werd niet
moede tot laat in den avond, en het was een festijn, waarin de heele
wereld schik had, van 't kleinste kind tot de gerimpeldste bes. De
soldaten en officieren waren vooraan.

Niet de Duivel, en niet de jonge vaandrig.

Wee den soldaat, die op het appèl ontbrak! Iederen avond hield de
plaatsmajoor zijn stille ronde. Het pistool hield hij stevig in
zijn vuist.

Niemand bemoeide zich met den zoon. Stil ging hij zijn weg. Er was op
zijn jong, roerloos gelaat geen leed. Het leed was binnen hem besloten.

Den derden avond van het feest passeerde een troep jonge officieren,
luid-lachend, een schildwacht. Hij riep geen "werda," toen ze hem
voorbij gingen.

"De Duivel zal hem halen," lachte een luitenant, "de kerel is in slaap
gevallen. Hij mag blij zijn, dat de plaatsmajoor de ronde niet heeft
gedaan." Goedhartig wekte hij hem.

"Vooruit kerel! uit den dut. 't Is goed dat jou de Duivel niet
gesnapt heeft."

Verschrikt was de soldaat opgesprongen. Hij was niet in staat,
om een woord te zeggen, want de angstige werkelijkheid, dat hij
ternauwernood den dood ontgaan was, deed hem den roes vergeten. Zij
hadden hem getracteerd, en de slaap had gemakkelijk ingang gevonden
in zijn beneveld brein.

De officieren lachten.

"Arme kerel! die vandaag niet kan feestvieren."

"Vooruit!" riep een jong luitenant, die nooit genoeg van het leven kon
krijgen, "daarginder wacht ons Bergen-op-Zoom. We hebben de Vlaamsche
reuzin nog niet gezien. En avant!"

Zingend en jubelend verliet de vroolijke schare de eenzame post. In
de verte klonk de duizendstemmige muziek der stad. Wat is ieder feest
ter wereld tegen de echte Hollandsche kermis? Een week per jaar is
de Hollander uitbundig--leve de vreugde!

De soldaat luisterde naar 't gejoel en geraas. Zijn handen beefden
.... Als de officieren niet toevallig voorbij waren gekorven, zou
hij dood geweest zijn.

Nu kon hij luisteren naar de geluiden van het verre geluk.

Een half uur later kwam de Duivel de post voorbij.

Hij zag, dat de schildwacht was ingeslapen. Zonder een oogenblik te
aarzelen, trok hij zijn pistool, en schoot. Hij ging verder in zijn
stille ronde.

Den volgenden dag vond men Alfons dood terneder liggen bij het
schildwachthuisje.

Toen de officieren hun weg waren gegaan, kwam Alfons te voorschijn,
en met rustige schreden liep hij naar de schildwacht.

"Je wilt zeker wel graag feestvieren?"
De arme kerel wist niet, wat hem geschiedde. Zou 's Duivels zoon
geen listen willen gebruiken, om hem in 't verderf te storten? En
toch ... hoe lokte de kermis. Alle stemmen van jeugd en blijdschap
lokten hem.

"Kom,"--zeide Alfons, en zijn eerlijke woorden hadden den trillenden
klank der geheime smart, "ga maar gerust heen, vriend. Ik zal waken,
als de Duivel komt. Het is donker weer."

De schildwacht geloofde hem. Hij moest hem gelooven. Hij bedankte hem
met geen woord. Hij groette zwijgend en ging heen. Zijn stem zou een
golf zijn van het bruisende feest, zijn vreugde zou teloor gaan en toch
een deel zijn van deze ontzaglijke vreugde, welke geen grenzen kende.

Alfons stond op zijn verlaten post.

Het zou niet lang meer duren, of de Duivel zou zijn ronde gaan. Dan
zou hij vinden, dat alles in orde was. Hij loerde er natuurlijk op,
om weder iemand te snappen!

Thans bedacht de jonge vaandrig, dat hij moede was. Niet moede van
lichaam, doch moede van ziel. Meden niet alle kameraden hem? Vroeger
was hij de eerste geweest bij ieder feest, elk jaar weder. Men
minachtte hem. Men beschouwde hem als een spion. Niemand gaf hem
gelegenheid, zich te verdedigen.

De vreugde in de stad, welke hij in zijn verlatenheid hoorde, lokte
hem in geen enkel opzicht. Ze voerde stroomen van droefgeestigheid
door zijn bloed. Hij weende niet. Hij gevoelde zijn leed, zooals men
angst gevoelt: in heel zijn wezen.

Voetstappen naderden.

Door al het gedruisch hoorde hij den klank der naderende voetstappen,
ja zelfs hun echo trilde in zijn geest en zijn ziel. Dat was de
stille ronde, sluipende, gereed om te springen. Dat was de vloek van
zijn jeugd.

Zijn smart was als een vuist, die zijn keel dicht knelde, en hem
ruggelings ter aarde wierp. Wilde hij opzettelijk doen, of hij
sliep? Was het buiten zijn wil om, dat hij zijn adem inhield, terwijl
de dreigende voetstappen naderden?

Hij lag stil. Uit de stad kwamen de klanken van het feest, doch al
zwakker en zwakker werden ze, en ze verstomden tegen den regelmatigen
tred van zijn vader, den strengen plaatsmajoor van Bergen-op-Zoom. Het
was niet waar, dat er een andere klank bestond.

Hij kende geen vrees. Hij was een held gelijk, stervend voor zijn
plicht.

't Heeft niet één seconde geduurd, dat de Duivel zich over hem
heen-boog.

"Dat is de derde maal," mompelde hij, toen hij zijn pistool had
afgevuurd.

Eensklaps, fel-uit, klonk het blijde feest weder door. Niemand had 't
gehoord, dat er een schot was gevallen. 't Geluid is er nooit anders
geweest dan als een echo van verre, en ongehinderd ging alles verder.

Men was verwonderd, toen men den volgenden morgen Alfons vond. Men
berichtte den plaatsmajoor, dat zijn zoon door een pistoolschot was
gedood, op de plaats, waar de schildwacht was geweest. Recht-op hoorde
de Duivel het bericht aan.

"Ik zal mijn eigen zoon dooden, als hij zijn plicht niet doet." Zijn
handen bleven strak op tafel liggen, en geen oogwenk beefden ze. Zijn
oogen zagen star voor zich uit. Onbewogen ging hij door de stad,
met gelijkmatigen tred. Hij ging tot de plek, waar het lijk van zijn
zoon ternederlag. Wie weet, wat de Duivel dacht? Herinnerde hij zich
niet de dagen, dat hij met den kleinen Alfons had gespeeld? Zonnig was
de wereld geweest, het kleine knaapje stelde hem duizend vragen over
menschen en dingen, en de duistere Duivel beantwoordde ze allen. Het
kind had geluk gekend bij iedere bloem, bij iederen vlinder en vogel;
alles, wat hel was van kleur had hij liefgehad, en naar alles,
wat vliegen kon, hadden zijn teedere handen gegrepen. Later nog had
de Duivel hem op een paard getild en rechtop, als groote menschen,
had de kleine jongen zich gezet, en glimlachend van trots naar zijn
vader gezien. Het waren zeker de kleine dingen, die de plaatsmajoor
zich herinnerde, en alle waren ze machtig binnen-in zijn ziel. Ze
fluisterden en hoonden tot hem. Liefelijke gedaanten waren het
geweest--plots werden ze dreigend van stem en gebaar.

Hij ging, buiten de stad, tot aan de plaats, waar zijn zoon was
gestorven. Niet met zijn scherp-regelmatigen tred, maar moede. Hij
trok het pistool, en met rustige hand schoot hij zichzelven dood.

Wanneer het stormt, gaat de plaatsmajoor uit, in Bergen-op-Zoom.

Eerst hoort ge de lachende stemmen--zijn het de officieren, die
den slapenden soldaat wekken? Dan wordt 't even stil. Er is dan een
zacht geritsel, geschuifel--in de verte klinkt wanluidende muziek,
het is de kermis, die blijft doorrazen, steeds verwijderd, terwijl
er klanken murmelen: de soldaat en de vaandrig spreken tezamen. Een
helsch lawaai is er in de verte. De kermis wil niet eindigen, de
Duivel gaat zijn stille ronde. Zijn rhytmische tred klinkt scherp,
zijn sporen rinkelen. Een pistool wordt afgeschoten.

Alles eindigt in een langen kreet van bovenmenschelijke smart.

Beschrijving

In Bergen-op-Zoom was een strenge en slechte militair majoor van het leger. Zijn zoon Alfons, ook militair, leek in niets op zijn vader. Hij was zeer geliefd bij zijn kameraden en de meisjes uit het dorp. Tot op de dag dat de majoor tijdens zijn ronde een schildwacht slapend aantrof en deze doodschoot. Vanaf die dag begonnen zijn kameraden Alfons te wantrouwen. Ondertussen spraken de militairen onderling af dat als ze een schildknaap slapend aantroffen ze hem zouden wekken. Niet lang erna ging er een order uit dat het de plicht was van iedere militair om slapende schildwachten te doden. Nu wantrouwden de militairen Alfons nog meer, zagen hem als spion. Vanaf die dag begonnen de andere militairen Alfons te mijden. Alfons die zich de onuitgesproken beschuldigingen erg aantrok vroeg zijn vader om overplaatsing. Deze weigerde. Op een dag werd er feest gevierd in Bergen-op-Zoom. Militairen onderweg naar het dorp troffen een slapende schildknaap aan en wekte hem. Vlak erna kwam Alfons langs. Hij bood de schildwacht aan zijn plaats in te nemen zodat hij naar het feest kon gaan. Vlak erna deed de majoor zijn ronde. Alfons die vol smart was van de vijandigheid jegens hem, deed alsof hij sliep, waarop zijn vader hem doodschoot. De volgende dag toen de dood van Alfons tot de majoor was doorgedrongen, trok de majoor zijn pistool en schoot zichzelf dood. Sindsdien spookt het in Bergen-op-Zoom als het stormt.

Bron

Cohen, Josef. Nederlandsche Sagen en Legenden. Zutphen, 1918. p.187

Commentaar

1918
Voor een afbeelding, zie beeld.
DE STILLE RONDE VAN BERGEN-OP-ZOOM (blz. 178-196). Een onzer zeldzame
soldaten-sagen, tegelijkertijd "naloop." Waarschijnlijk ligt hieraan
waarheid ten grondslag, misschien een treffender dan in dit verhaal
tot uitdrukking komt.

Het wil mij namelijk voorkomen, dat de "plaatsmajoor" van de
werkelijkheid niet een veel hoogeren rang dan zijn zoon bekleed heeft,
die tot de gewone soldaten moet gerekend worden. Dat hij, de vaandrig,
zich in plaats van den schildwacht zou hebben gesteld--lijkt mij
onwaarschijnlijk. Dat de schildwacht zich in werkelijkheid zou laten
overhalen ... het is bijkans onmogelijk te achten.

Maar deze wijze van bespreken heeft inderdaad iets wreeds. Natuurlijk
is er menige sage, waarin de waarheid verborgen is. Misdaad en
berouw zijn dikwijls de grondslagen, vooral, wanneer het begane
feit niet door den rechter is gestraft, zoekt "het volk" de wraak
op deze wijze, d.w.z. de zwerver of de liedjeszanger (soms ook een
derde-rangs-poeët als de dichter van het vers, waarmede ik de sage
doe aanvangen) voeren het verder, en ten laatste, men weet niet hoe,
is sage geworden, wat in diepen grond waarheid was. Dergelijke sagen
onderscheid ik gaarne van de zuiver-fantastische, waarin allerlei
waanfiguren den dans uitvoeren. Verbeeld ik 't me, dat de menschen,
die deze histories vertellen, ook in hun aard verschillend zijn van
de overige? Ik heb althans getracht ook de wijze van behandeling dezer
"waarheids"-sagen anders te doen zijn dan de door het volk verdichte,
en ze vooral den klank der werkelijkheid te laten behouden, zooveel
dit doenlijk is.
Opmerkingen overgenomen uit:Cohen, Josef. Nederlandsche Sagen en Legenden. Zutphen, 1918.

Naam Overig in Tekst

Duivel    Duivel   

Bergen-op-Zoom    Bergen-op-Zoom   

Steenbergse poort    Steenbergse poort   

Alfons    Alfons   

Hollander    Hollander   

Vlaamse    Vlaamse   

Naam Locatie in Tekst

Steenbergse straat    Steenbergse straat   

Blauwe Handstraat    Blauwe Handstraat   

Grote Markt    Grote Markt   

Brabant    Brabant   

Hemel    Hemel   

Den Haag    Den Haag   

Dordrecht    Dordrecht   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20