Hoofdtekst
Daar is Hilvarenbeek, met een der overoude moederkerken uit het middeneeuwsche Kempenland. Vrouwe Hilvare gaf haar schoone naam en 'veele willen, dat dese Hilvare de cameniere ofte de dienstmaecht van St. Oda geweest soude syn, daer Rode S. Oden-Roy van genaemt is'...
Daar is Gorp, waar die singuliere wijsgeer, historicus en medicus uit de zestiende eeuw geboren werd, de geleerde Joannes Goropius Becanus, die aan 't hof in Brussel den tijd vond voor vernuftige taalvorscherij, en de wereld verbaasde door z'n volernstige bewering, dat Adam en Eva in 't aardsch paradijs Nederduitsch zouden gesproken hebben...
Daar is 't gehucht Westerwijck of Westerick, waar in 't nabije Donkven Johanna, Hertogin van Brabant, verdwaalde toen ze op reis was van Brussel naar Den Bosch. In den laten avond lagen haar koetsen bijkans verzonken in 't moeras maar de brave dorpers van Westerick kwamen haar helpen en kregen de gemeene weiden en moeren als een vorstelijke belooning. Het klepelend klokje van Westerwijck dat in 1390 uitkomst bracht zong nog tot het oorlogsjaar iederen avond den lof der Brabantsche Hooge Vrouwe... En hier, in dit land van sagen en legenden, in 't hart van Brabant, speelt het verhaal van den bloeienden Doornboom.
Het was een simpele, stille man die niemand kwaad deed, die ieder uit den weg ging, wat schuw en kinderlijk van uitzicht. Hij was een arme zwerver langs de wegen van Brabant; hij leefde van de gaven van goede landsche menschen. Bij tijd en wijle werkte hij bij de boeren, des zomers op het veld, des winters op den dorschvloer. Maar nooit langer dan een paar weken. Dan trok hij weer heen, naar een onbestemde verte, den roodgeruiten tweezak op den schouder, en den ruwen doornstok in de hand. Gods natuur was zijn woning, de wolkenhemel was zijn dak, en de aarde van Brabant de vloer onder zijn voeten. De zwerfdrift zat hem in 't bloed. Maar hij was een vroom en rechtschapen mensch. Hij nam nooit, wat hem niet toebehoordem en als hij een enkele maal werd afgewezen aan de hoevepoort, - de boeren bezagen hem achterdochtig, om z'n gore, schamele plunje - dan ging hij zonder morren, zwijgend verder langs de eindelooze baan. Hij was gezien rustig en biddend, in de witgekalkte veldkapellen, waar boven den ingang geschilderd staat, in wankele letters:
Wandelaar, als gij hier passeert,
Zorg dat gij Gods moerder eert
En deze man, deze arme zwerver werd beschuldigd dat hij binnen de palen der Heerlijkheid van Hilvarenbeek bieënkorven gestolen had.
Er was een 'biestock' verdwenen uit de heide van 't dorp. En de vorsters hadden in den laten avond den zwerver gevonden in de buurt van Westerwijck. Hij had hun vragen niet begrepen, hij had hun taal niet terstond verstaan, hij had 'ja' geknikt waar hij 'neen' bedoelde. Hij was onthutst en verlegen. Toen hadden ze hem naar 't dorp gevoerd, opdat de Dingbanck oordelen zou.
Voor 't gerecht der vroede mannen, was de simpele zwerver nog schuwer en stiller geworden. De klankval hunner stemmen klonk in z'n ooren als een verwijderd gegons. Z'n antwoorden waren kort en vaag, als van iemand, die niet gewend is, veel te spreken.
Maar toen de schepenen opstonden en hem omringden, allen, met harde, dreigende blikken, en het vonnis voorgelezen werd; toen hij opeens, in een flits van begrijpen, voelde, dat het om leven of dood ging, stak de arme zwerver z'n hand op en bezwoer z'n onschuld bij de hemelsche zaligheid. Nooit of te nimmer had hij bieënkorven gestolen!
Maar de rechters geloofden hem niet. Wie anders dan hij was gezien op de heide? En waarvan leefde hij toch? Wie kende in Hilvarenbeek deze havelooze man? Den volgenden dag werd de zwerver naar de galg verwezen. Het volk kwam toegestroomd om de terechtstelling bij te wonen.
Herhaaldelijk bezwoer de man z'n onschuld. En ten laatste bood hij aan om zijn doornstok, die hem in z'n zwerversleven tot steun gediend had, in drie worpen te slingeren tot de landspalen aan de overzijde van het dorp. Dit mocht dan een teeken van onschuld zijn.
- Onmogelijk! Verklaarden de rechters, en omdat ze het onmogelijk vonden, mocht de zwerver z'n kunst beproeven. Hij maakte een kruisteeken vóór hij begon, plantte z'n voeten vast op den grond, zwaaide zwiepend z'n stok, terwijl hij staarde naar den blauwen hemel, en ... de doornstaf kwam neer ver over de helft van den vereischten afstand. De schepenen werden er nadenkend van. Maar zou hun vonnis valsch verklaard worden door dit Godsoordeel? Hun boerentrots kwam er tegen in opstand. 't Was immers duivelsbedrog! Het vonnis zou onmiddellijk voltrokken worden. Toen de simpele zwerver de ladder opklom, met het touw reeds om den hals, profiteerde hij tot de omstanders: 'Zoo waar ik onschuldig ben zal de stok ter plaatse waar hij neer kwam, wortel schieten en groeien en bloeien ten eeuwigen dage!'
En zoo is 't gebeurd. De knoestige Doornboom, hoewel geschonden en gehavend door storm en bliksemvuur, staat nog altijd op den eenzamen akker van Westerwijck. En elke nieuwe lente spruiten de jonge loten uit z'n sterke stam.
Onderwerp
SINSAG 1162 - Die Unschuld des Verurteilten ergibt sich nach seinem Tode.   
Beschrijving
Bron
Commentaar
Naam Overig in Tekst
Westerwijck   
Westerick   
Hilvare   
St. Oda   
S. Oden-Roy   
Joannes Goropius Becanus   
Adam   
Eva   
Donkven   
Johanna Hertogin van Brabant   
God   
Dingbanck   
Naam Locatie in Tekst
Brabant   
Hilvarenbeek   
Kempen   
Rode   
Gorp   
Brussel   
Den Bosch   
Kempenland   
Doornboom