Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

SINUTSAG042 - De Wonderreis.

Een sage (boek), 1938

Hoofdtekst

De Wonderreis.

De kroniekschrijver Adam van Bremen verhaalt ons, dat tusschen 1035 en 1043 een aantal Friezen een pooltocht ondernamen, omdat ze wilden weten, of men van de Wezer uit naar het Noorden varend, ook land zou vinden, of dat men slechts water zou zien, zooals velen voorspelden: een onbegrensden oceaan. Zij besloten dit vraagstuk zoo mogelijk tot een oplossing te brengen. Eenige schepen werden voor de ontdekkingsreis uitgerust. De manschappen beloofden onder eede elkander in gevaren trouw te zullen bijstaan en kozen moedig zee. Zij voeren ter rechter zijde Denemarken en Noorwegen voorbij, lieten Engeland en de Orkaden ter zijde liggen, en bereikten na een lange reis het eenzame IJsland. Vervolgens bevoeren zij de zee ten noorden, lieten alle bewoonde eilanden achter zich en stelden zich in de hoede van de almachtigen God en van den heiligen Willehad. Op zekeren dag werden zij omsloten door nevelen der IJszee en het werd zoo duister, dat hun elk uitzicht ontbrak. Kort daarna verergerde hun toestand nog: zij geraakten in een sterke wieling, die onophoudelijk afgronden formeerde, en ineenvloeien deed: de diepten der hel, waarin de ebbestroomen uitloozen en de vloedgolven geboren worden en met donderend gedruisch heenstroomen naar alle kanten.
Toen dachten de zeelieden dat hun laatste uur geslagen was en zij wachtten in doodsangst de verdere gebeurtenissen af. De geweldige ebbestroomen sleurden eenige schepen mee in den afgrond en van de opvarenden werd niets meer gezien. De andere schepen werden door de torenhooge vloedgolven gegrepen en meegevoerd tot waar de wateren rustiger werden. En in hun groote blijdschap grepen de opvarenden de riemen en roeiden uit alle macht met den stroom mee. Zoo ontkwamen zij aan de talrijke gevaren der IJszee en landden eenige dagen daarna op een eiland, dat met hooge rotsen gelijk een vesting was omgeven. Zij gingen aan land en troffen er menschen aan, die in onderaardsche holen leefden. Voor de uitgangen hunner holen vonden zij kostbare metalen en goud opgestapeld. De zeelieden namen van deze schatten mee, zooveel zij dragen konden en ijlden terug naar de schepen. Doch tot hun schrik bemerkten zij, dat zij achtervolgd werden door de inboorlingen. Het waren reusachtige lange kerels, en ongewoon groote honden liepen voor hen uit. Een der schepelingen werd door de honden gegrepen; de ondieren verscheurden hem voor de oogen zijner onthutste kameraden. De anderen wisten echter naar de schepen te ontkomen en zij gingen onverwijld onder zeil, nageschreeuwd door de vreemdelingen, die hen achtervolgden tot aan de hooge zeeën.
Na al deze zeldzame avonturen te hebben beleefd, zetten de Friesche zeevaarders koers naar hun vaderland. Toen zij veilig waren teruggekeerd, deelden zij den aartsbisschop van Hamburg al hun wederwaardigheden mee. En zij dankten Christus en den heilige Willehad voor hun redding en behouden thuiskomst.

Was onder deze poolreizigers ook een Utrechtsch geestelijke, Reginprecht geheeten? De onbekende dichter van het geografisch-leerdicht Meregarto (geschreven +/- 1070) verhaalt hoe hij uit zijn vaderland vluchtte wegens een oorlog, die twee elkaar vijandige bisschoppen voerden en naar Utrecht kwam, waar hij zich een nieuw bestaan schiep. Daar ontmoette hij "den vili guoten Reginpreht, ein wisman, ein erhaft phaffo", die hem, maar heel wat nuchterder, verhaalde van zijn tocht naar het Noorden.

De reis, zooals Adam van Bremen die vertelt, behoort met zijn beschrijving van den Maalstroom en van de reuzen, die in onderaardsche holen leven (denk aan Ulysses en de cyclopen!) tot de Middeleeuwsche wonderreizen. Vooral de Ieren, met hun levendige phantasie, hebben de wereldliteratuur vele wonderreizen geschonken; de reis van Maeldun is wel de bekendste, terwijl van de reis van St.Brandaen ook een dietsche bewerking bestaat.

Beschrijving

Zeevaarders willen weten of er in het verre noorden ook land is. Ze ondernemen een verre, avontuurlijke reis waarbij ze gevaarlijke zeeën en reusachtige mensen die onder de grond wonen tegenkomen.

Bron

Utrechtsch Sagenboek/ J. R. W. Sinninghe. - Zutphen: W.J. Thieme & Cie (1938), p.48-50

Commentaar

1938
Valt onder hoofdstuk en titel(s): 6. Andere Overleveringen. Bron: Kroniek van Adam van Bremen. Zie ook J.G. Kohl in Bremisches Jahrbuch, V, blz. 174-191; Wiersma, Friesche sagen, blz.80 vgl. Maandblad v. Oud-Utrecht 1927 en aldaar aangehaalde literatuur over deze Friesche poolvaarders.

Naam Overig in Tekst

Adam van Bremen    Adam van Bremen   

Friezen    Friezen   

de Wezer    de Wezer   

het Noorden    het Noorden   

Orkaden    Orkaden   

IJszee    IJszee   

God    God   

Willehad    Willehad   

Christus    Christus   

Utrechtsch    Utrechtsch   

Reginprecht    Reginprecht   

Meregarto    Meregarto   

de Maalstroom    de Maalstroom   

Ulysses    Ulysses   

Ieren    Ieren   

Maeldun    Maeldun   

St.Brandaen    St.Brandaen   

Naam Locatie in Tekst

Denemarken    Denemarken   

Noorwegen    Noorwegen   

Engeland    Engeland   

IJsland    IJsland   

Hamburg    Hamburg   

Utrecht    Utrecht   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20