Hoofdtekst
Een fatsoenelijck schipper quam in een geselschap, daer iemant van sijn avontuer wacker opsnee en seyde eyndelijck dat hij niet geloofde dat iemant van 't geselschap sooverre hadde geweest. 'Wat mag den bloet al praeten', seyde de schipper, 'ick ben soover geweest dat ick mijn hant heb gehadt voor 't gat daer de wint uyt quam.'
Beschrijving
Een schipper komt in een gezelschap waar iemand loopt op te scheppen over zijn avonturen en zegt dat hij niet gelooft dat iemand ooit zo ver weg is geweest. Daarop zegt de schipper: 'Laat hem maar praten, ik ben zover geweest dat ik mijn hand voor het gat had waar de wind vandaan kwam.'
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991.
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20