Hoofdtekst
Een die de snootste niet en was, aen een tafel sittende, vraegde aen een die neffens hem sat: 'Wie is dat, die daer over sit,' wijsende met de vinger na hem. Den anderen die dit wilde verblomen, alsoo hij sach dat dien heer 't gesien hadde, seyde (alsoo daer juyst een pastey tusschen stont: ''t Is een pastey.' Dese onnoselen nam een glas en seyde: 'Mijnheer Pastey, ick breng 't u eens.'
Beschrijving
Een domme man vraagt aan degene die naast hem zit, wie daarginds zit en wijst een heer aan. Omdat wijzen onbeleefd is, antwoordt de man dat het een pastei is, doelende op de pastei die tussen de twee en de heer staat. De domme man denkt daarna dat de heer Pastei heet.
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991.
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20