Onderwerp
TM 3113 - De draak van Gelre   
Beschrijving
De draak van Gelre
Tekst
De draak van Gelre
'Groenblauw glinsterden zijne schubben in het zonnelicht, kwaadaardig zette hij de vale vlies-vleugels op, zijn spitse tong puntte uit den geweldigen muil, dien hij onheilspellend opensperde, toen hij zijn tegenstander gewaar werd.' In het boekje Geldersche sagen uit 1930 beschrijven de auteurs Kleijntjes en Knippenberg een vreselijke draak. Rond 878 na Christus, in het gebied waar nu het Duitse plaatsje Geldern ligt, waart het beest door de moerassen en de velden. Het gedrocht boezemt de burgers veel angst in, niet in de laatste plaats omdat hij zich pleegt te voeden met de bewoners van de streek en hun vee. Bovendien heeft hij een vreselijke kreet die door merg en been gaat en klinkt als 'Gelre, Gelre!'. Een edelman van het hof van Pont ondervindt veel last van het monster. De man heeft twee dappere zonen, Wichard en Lupold, die besluiten tegen het beest ten strijde te trekken. In de nacht gaan ze op weg, stevig bewapend. Vanwege zijn oplichtende ogen is het niet moeilijk om het beest te vinden. God aanroepende vallen ze aan en ze weten hem te doden. De bewoners van het gebied zijn zo gelukkig, dat ze zich vrijwillig onderwerpen aan de mannen. Ze benoemen de ridders als hun leiders. Vervolgens bouwen Wichard en Lupold een kasteel op de plek waar de draak gedood is. Dat kasteel geven ze de naam 'Gelre', naar het geschreeuw van het beest. De aanwezigheid van de twee dapppere mannen oefent aantrekkingskracht uit, want in de omgeving van de burcht verrijzen steeds meer huizen. De bebouwing groeit zelfs uit tot een complete stad, die, evenals de omgeving, de naam van het kasteel krijgt. Inmiddels is Wichard getrouwd met de dochter van de graaf van Zutphen. Dat huwelijk zorgt voor een gezamenlijk grondbezit dat de start is van het gewest Gelre. Aangezien Lupold kinderloos sterft, blijft Wichard als heer over. Hij en zijn vrouw zijn de stamouders van de hertogen van Gelre en staan daarmee aan het begin van de geschiedenis van het gewest.
Oorsprong en belang
In 1465 verschijnt een kroniek over de geschiedenis van Gelre, geschreven door Willem van Berchen. Hij laat de geschiedenis van het gewest aanvangen met dit verhaal en die tekst vormt de oudste bron van de sage die nu nog bekend is. Dat zijn weergave de oudste bron is, wil niet zeggen dat hij degene geweest is die voor het eerst over de draak van Gelre geschreven heeft. Zoveel kan men concluderen als hij zegt: 'In zoverre over het edele vorstendom Gelre en zijn oorsprong geschreven is, moet worden opgemerkt, dat het edele vorstendom Gelre een aanvang nam met de vermaarde heren van Pont, die zich ooit ophielden bij de stad Geldern.' (Noordzij 2004, p. 20.) Waar de oorsprong van dit verhaal dan wel ligt, is helaas niet meer na te gaan. Het is wel duidelijk dat het een zekere populariteit heeft gehad, vooral in de vijftiende en de zestiende eeuw. Uit de vijftig jaar na de kroniek van Van Berchen zijn er tenminste zes andere kronieken bekend waarin de sage een plaats krijgt. Eén van de belangrijkste redenen voor die populariteit is dat het oorsprongverhaal laat zien dat er tussen het geslacht van de hertogen van Gelre en het volk een band bestaat die eeuwen teruggaat en dat het hertogelijk geslacht geworteld is in de eigen gemeenschap. In de late Middeleeuwen is er behoefte aan een gemeenschappelijk fundament en houvast. Het gewest is dan aan ingrijpende juridische, bestuurlijke en politieke veranderingen onderhevig. Vanaf de veertiende eeuw vormen de gebieden en steden steeds meer een eenheid en er groeit een zekere interne samenhang. Dat proces gaat, overigens niet zonder slag of stoot, verder in de vijftiende en zestiende eeuw. Hoewel met de dood van hertog Reinald III in 1371 de oude Gelderse dynastie officieel tot een eind is gekomen, beschouwen de bewoners de opvolgers, die zijdelings verbonden zijn met het Gelderse hertogelijke geslacht, als de rechtmatige en 'eigen' bestuurders. Als keizer Karel V het gewest in 1543 verovert, heeft hij een gebied in handen dat juist in de voorafgaande eeuwen heeft toegewerkt naar een gemeenschappelijk territoriaal bewustzijn. (Noordzij 2004, p. 8-12.) Het gemeenschappelijk fundament tijdens deze voortdurende veranderingen kan de bevolking vinden in een gezamenlijke geschiedenis waarvan een vrijwillige uitverkiezing van Wichard en Lupold als de heren, de leiders van het gebied, een zeer belangrijk element is. Dat geeft een oorsprong en daarmee ook een rechtvaardiging van de hertogen die in dat tijdsgewricht het gewest besturen. 'Dit beeld van de oude Gelderse geschiedenis was niet geconstrueerd om het prestige van de vijftiende-eeuwse hertogen te verhogen, maar om te laten zien dat de hertogelijke dynastie was geworteld in het land en de geschiedenis van Gelre.' (Noordzij 2004, p. 21.) De samenbindende factor van het verhaal werkt zo sterk, dat ook de andere delen van het gewest het overnemen, en zoals W.Th.M Frijhoff stelt: '(...) het werd een krachtige factor ter bevordering van het Gelderse eenheids- en identiteitsgevoel.' (Frijhoff 2003, p. 495.)
Mispelbloem
In bijna alle twintigste-eeuwse hervertellingen spreekt men over een mispelboom die de draak als uitvalbasis zou hebben gebruikt. Van Berchen rept in zijn vertelling van de sage echter niet over de mispelboom en de mispelbloemen in relatie met de drakenstrijd. Hij beschrijft wel het familiewapen van Wichard en Lupold met drie mispelbloemen, maar noch hij, noch degenen die in de eeuw na hem over het wapen schrijven, geven een verklaring voor de herkomst van die bloemen. Tot 1558, want dan verschijnt er een kroniek waarvan de auteur verklaart dat de draak die de broers verslagen hebben, onder een mispelboom heeft gehuisd. Als de mannen het dier dan verslagen hebben, nemen ze ter herinnering aan deze bijzondere gebeurtenis drie mispelbloemen op in hun wapen. Hoewel de bloemen in het wapen en de drakenstrijd dus in eerste instantie niets met elkaar te maken lijken te hebben, is er in de loop der eeuwen een verklaring ontstaan waar het één met het ander in verband wordt gebracht. Die toevoeging maakt het drakenverhaal hechter en wellicht ook makkelijker te geloven. Het zorgt ervoor dat een symbool dat al eeuwenlang in gebruik is en dat direct verwijst naar het hertogelijk geslacht, geldigheid en status geeft aan de drakensage. De bewoners van het gewest zijn destijds tenslotte bekend met de mispelbloem in tal van officiële stukken. De heren van het gewest hebben tot 1229 mispelbloemen in hun wapen gehad en er zijn munten en zegels teruggevonden uit de twaalfde eeuw en later waarop de mispelbloemen afgebeeld zijn. Verschillende steden in de buurt van Geldern hebben de mispelbloem gedurende de dertiende en veertiende eeuw opgenomen in hun stadszegels. Men is dus gewend aan de officiële status van de mispelbloem. Op het moment dat de mispel in verband wordt gebracht met de drakensage over het begin van Gelre, geeft het de bewoners van het gewest een zichtbaar en tastbaar 'bewijs' van de waarheid van de sage.
Drie varianten - Wichard als drakendoder
Vanaf de achttiende eeuw duiken er twee varianten van de sage op, die ieder een zekere populariteit krijgen. Waarom deze zijn ontstaan, is onduidelijk. De reden zou gelegen kunnen zijn in onzorgvuldig gebruik van bronnen die eerder melding maken van het verhaal. In de oudste van de twee alternatieve vertellingen is het alleen Wichard die de draak verslaat. In de eerste versie van deze variant raakt Wichard diep bewogen door de klachten van het volk en zijn geliefde Margareta, dochter van de heer van Zutphen, over de rampen die de draak veroorzaakt. Dat brengt hem tot een buitengewone moed en hij besluit het beest op leven en dood te bevechten. Als Wichard de draak heeft verslagen, krijgt hij van de heer van Zutphen diens dochter als vrouw. Latere vertellers variëren verder op deze weergave van het verhaal. Volgens veel bronnen die de Wichard-variant optekenen is de dame in kwestie de dochter van de graaf van Hamaland, in plaats van de heer van Zutphen. Historisch is dat ook correct, het graafschap Zutphen bestond als zodanig in de negende eeuw nog niet. De plaats maakte deel uit van een veel groter gebied, het graafschap Hamaland. Overigens maakt de exacte afkomst niet uit voor de naam van de dochter: in beide gevallen wordt ze Margaretha genoemd. Het vervolg in deze versies is dat Wichard op een dag de hand van zijn geliefde Margaretha vraagt aan haar vader. Die wil echter dat Wichard zich eerst bewijst als ridder. Daarop besluit hij de draak te gaan bevechten. Hij slaagt er in het ondier te doden en mag dan trouwen met zijn vurig aanbeden Margaretha. Al brengen de vertellers van deze variant een eigen kleuring aan in hun versie, steeds is er een belangrijke overeenkomst: namelijk het liefdesmotief, dat in deze variant een bijzonder prominente rol speelt en bij Van Berchen totaal afwezig is. De oudste bron van deze variant is - voor zover bekend - de schriftelijke weergave van A.C.W. Staring in de Bydragen, ter bevordering der schoone kunsten en wetenschappen uit 1793. In zijn bundel Gedichten uit 1820 schrijft hij in het voorwoord dat de eerste aanzet voor het stuk '(...) in de vroeg gesloten Bijdragen van de Heeren Feith en Kantelaar' (Staring 1820, p. 7) een plaats heeft gevonden. Daarmee doelt Staring dus zeer waarschijnlijk op de bundel Bydragen waarvan Feith en Kantelaar de redactie hebben gevormd. Een exemplaar van deze bundel is thans nog in te zien in de Delftse universiteitsbibliotheek. Staring geeft aan dat zijn bron voor de drakensage Van Slichtenhorst is en citeert de zeventiende-eeuwse historicus vervolgens, maar Staring laat de lezer in het ongewisse over het werk waaruit hij Van Slichtenhorst citeert. De bron lijkt, ondanks een aantal (kleine) verschillen de Gelderssche geschiedenissen uit 1654 te zijn. Van Slichtenhorst schrijft: 't Is een gemeyne en verouderde dwaelingh, dat Gelderland wel eer door zeker grouwzaem en ongeschikt dier is ontrust en geplaeghd geeweesd, 't welk onder een grooten eyken boom te schuyl leggende, de velden rondom zoude hebbe onveyligh en woest gemaekt ende zonder onderscheyd menschen, schaepen, hoorn-beesten en ander vee ofte in-gezwolghen ofte met sijn vergiftighen adem gedoodet. (Van Slichtenhorst 1654, p. 21.) Staring citeert Van Slichtenhorst als volgt: 't Is eene verouderde dwaling, dat Gelderland weleer door zeker gruwzaam Dier is geplaagd geweest, hetwelk, onder eenen eik schuilende, de velden rondom woest en onveilig gemaakt hebben zoude, en menschen en vee of ingezwolgen, of met zijnen adem gedood. (Staring 1820, p. 7.) Het is dus zeer waarschijnlijk dat Staring zich baseert op de Gelderssche geschiedenissen, maar dat doet hij niet altijd even nauwkeurig. Daar wijst ook het vervolg van het citaat op, als alleen Wichard als de drakendoder wordt genoemd, terwijl Van Slichtenhorst in zijn werk wel degelijk de beide zonen als helden aanwijst. Gezien het poëtische karakter van Starings werk (dus zonder de pretentie historisch correct te zijn), is het zeer aannemelijk dat Staring zich creatieve vrijheden heeft veroorloofd bij het verwerken van zijn bron. Daarmee is hij zeer waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor de introductie van een nieuwe variant. Tot slot is nog opvallend dat bij Staring de geliefde niet de dochter van de heer van Hamaland noemt, zoals in de latere hervertellingen van de Wichard-variant, maar dat hij hier de dochter van de heer van Zutphen nog ten tonele voert.
Drie varianten - Lupold als drakendoder
In de tweede, jongere variant wordt de heldendaad verricht door Lupold. De Lupold-variant vertoont inhoudelijk verder weinig afwijkingen met de 'oervariant' waarin de broers gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de dood van de draak. Het liefdesmotief ontbreekt in deze variant dan ook. Van den Bergh is de eerste die Lupold als de enige held beschrijft. (Van den Bergh 1836, p. 99-100.) Het kan zijn dat deze versie een eerdere editie heeft gehad, maar de bronverwijzingen die Van den Bergh geeft, zijn in twee van de drie gevallen niet toereikend. De teksten waaruit hij blijkens de vermeldingen zijn informatie gehaald heeft, verwijzen naar oude kronieken waarin de sage verteld wordt in de hierboven beschreven 'oerversie'. De derde bron is een niet nader omschreven en daarom moeilijk traceerbare Oude Hollandsche Kronyk. Wellicht bedoelt Van den Bergh D'oude chronijcke ende historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Utrecht uit 1620 van Wouter van Gouthoeven. Gezien het aantal malen dat de Wichard-variant herverteld is, is dit verhaal aantrekkelijker dan de variant waarin zijn broer de held is. Aan die aantrekkelijkheid zal het aansprekende liefdesmotief zeker niet weinig hebben bijgedragen.
Drie varianten - een eenling
In 1968 verschijnt er een derde en niet eerder gesignaleerde variant van het verhaal. Volgens auteur J.L. de Boer is de draak een schepsel met meerdere koppen, die weer aangroeien als ze afgeslagen worden. Deze draak stelt zware eisen aan de bevolking, waaronder het regelmatige offer van een mooie jonkvrouw. Een sterke en deugdzame ridder uit het huis Nassau springt in de bres als er weer een jonkvrouw geofferd zal gaan worden. Hij verslaat het beest en met zijn laatste adem krijst die een doodsschreeuw krijst die klinkt als "Gelre, Gelre!" en als "Grèle, Grèle!", wat klinkt als graal (!). Van deze variant is De Boer, voor zover bekend, de enige verteller. Eén verhaalelement dat De Boer introduceert, is wel nagevolgd: het offer van de jonkvrouw. Tenminste één hedendaagse verteller, Gery Groot Zwaaftink, gebruikt dit motief. Overigens doet dat motief direct denken aan het sprookje van de drakendoder (ATU 300, The Dragon-Slayer), waarin een maagd als jaarlijks offer aan de draak wordt gebracht. De Boer neemt ook de twee varianten op waarin de gebroeders Wichard en Lupold ieder apart de hoofdrol spelen. Hij rept echter met geen woord over wat als de basis van de sage kan gelden, de 'oerversie' waarin beide broers samen de draak verslaan.
Een metaforische draak
De auteurs die de sage vanaf de negentiende eeuw in hun boeken opnemen, zien in toenemende mate de draak als metafoor, als een verhaalelement dat geïnterpreteerd moet worden. De meest voorkomende interpretatie is de draak als beeld voor de rovende en plunderende noormannen, die het gebied rond de negende eeuw tijd teisterden. Ook wordt de draak wel als beeld voor het heidendom gezien. De gebroeders Wichard en Lupold zouden in deze lezing twee christenen zijn die het heidendom hebben verslagen en vervolgens het evangelie hebben verspreid.
Bekendheid in Nederland
In de twintigste eeuw, met name in de eerste helft, is de sage in de verschillende beschreven varianten met enige regelmaat opgenomen in sagebundels en uitgaven met volksverhalen. Desondanks, en ondanks het gegeven dat de provincie Gelderland aan de draak uit deze sage haar naam dankt, is het verhaal in Gelderland zelf eigenlijk nauwelijks bekend. In de grensstreek kennen weinig mensen dit verhaal en er zijn nauwelijks concrete zaken in het dagelijks leven die herinneren aan de drakenstrijd. De mispelbloemen die in het wapen van Wichard en Lupold van Pont zouden hebben gestaan, sieren nog wel de wapens van enkele steden in de provincie Gelderland (Zaltbommel en Doetinchem bijvoorbeeld). Voorts hebben de stichtingen Het Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen in hun logo's elementen overgenomen uit het verhaal. Deze stichtingen werken samen om de landgoederen en grote natuurgebieden in de provincie Gelderland te restaureren, te onderhouden en te exploiteren. Het Geldersch Landschap heeft in haar embleem de mispelbloem prominent in beeld, Geldersche Kasteelen voert de draak duidelijk herkenbaar in haar logo. Inmiddels zijn de beide stichtingen opgegaan in een nieuwe stichting die geen mispelbloem of draak meer in het logo voert.
Ondanks de geringe bekendheid in Nederland, inspireert de sage toch kunstenaars van verschillende achtergronden. In 2005 verscheen het album De strijdlust is geboren van de folk metalband Heidevolk. Eén van de liedjes draagt de titel Gelre 838, Wychaert. Dit lied vertelt in vijf strofen de sage in de Wichard-versie. De schrijver, gitarist van de band met als pseudoniem Sebas Bloeddorst, vertelt over zijn bezigheden: 'Meestal ben ik qua uren wel een dag bezig met een tekst, verdeeld over meerdere dagen. Die tekst van Gelre 838 heeft wel even wat extra uren gekost omdat het lastig is om de juiste Middelnederlandse toevoegingen te gebruiken om het correct te laten zijn.' (Geciteerd uit een interview met Sebas Bloeddorst op www.zwaremetalen.com.) Zijn inspanningen hebben evenwel niet voorkomen dat hij in de titel van het lied een onjuist jaartal noemt. Dertien jaar daarvoor is de Wichardsage (opus 26) van Marc van Delft in première gegaan. Het is een zevendelig muziekstuk voor fanfare. De titel van het muziekstuk verraadt al dat de componist zich heeft laten inspireren door de Wichard-variant van de sage. In elk van de zeven delen wordt een onderdeel van het verhaal programmatisch behandeld en het centrale vierde deel is gereserveerd voor de strijd van Wichard met de draak. Een toelichting is te vinden op www.marcvandelft.nl.
Bekendheid in Duitsland
Over de grens, in Duitsland, is het verhaal bekender. Zeker voor de bewoners van het plaatsje Geldern heeft het verhaal een bijzondere betekenis. Over de oorsprong van het plaatsje is in de late middeleeuwen weinig bekend en deze sage is voor de contemporaine bevolking één van de weinige bronnen waarin iets gezegd wordt over het ontstaan van de stad. Daardoor verwierf dit verhaal een zekere populariteit en status in het gebied rond Geldern, en nog steeds geniet de sage in die streek bekendheid. Wie rondloopt in het stadje zal regelmatig zaken tegenkomen die herinneren aan het verhaal, want de draak is daar een regelmatig terugkerend fenomeen in verschillende lagen van het culturele en maatschappelijke leven. Zo is in 1990 een nieuwe fontein op de markt geopend met, op aandringen van de gemeentepolitiek, de drakensage als onderwerp. Verder had de kerktoren van het stadje van 1884 tot 1945 geen weerhaan, maar een weerdraakje, waarvan het Geldern'sche weekblad in 1884 schreef dat het weerdraakje tot herinneringsteken aan de sage over het ontstaan van de stad Geldern zou worden. (Frankewitz 1996, p. 59.) Verder speelt de plaatselijke middenstand handig in op de populariteit verhaal door de draak regelmatig te gebruiken voor uithangborden, advertenties, emblemen en producten. Een laatste, heel bijzonder voorbeeld is het noodgeld dat de stad Geldern uitgegeven heeft. Toen vanaf 1918 het kleingeld (tijdelijk) vervangen werd door papiergeld, werd voor de afbeeldingen van een serie uit 1921 en de twee series uit 1922 op de biljetten zonder uitzondering gekozen voor taferelen uit de drakensage. Deze werden duidelijk herkenbaar afgedrukt, met boven en onder bovendien een tekst die de afbeelding toelichtte. De referentie aan een gemeenschappelijk verleden door middel van de sage blijkt uit deze (willekeurige) voorbeelden sterk. Het verhaal over de draak van Gelre is door de eeuwen heen doorgegeven en verder verteld, waarbij betekenis en belang in de loop van de tijd wel veranderen. In de vijftiende en zestiende eeuw wordt het verhaal aanvankelijk min of meer als historische werkelijkheid gepresenteerd, maar in de zeventiende eeuw twijfelt menigeen stevig aan het gezag van het verhaal en wordt het door Van Slichtenhorst radicaal afgewezen als een 'verouderde dwaling'. Weliswaar mag het verhaal zich niet verheugen in een grote populariteit in Nederland, maar er zijn nog altijd mensen die de sage levend trachten te houden. Ook de al eerder genoemde beroepsverteller Gery Groot Zwaaftink heeft het verhaal op zijn repertoire. In zijn lange vertelling, die hij voor zover mogelijk in het dialect doet, voegt hij de nodige humor toe. Zwaaftink varieert ook inhoudelijk op het basisgegeven: hij maakt van de twee broers één figuur, Wichard Lupold van Pontis. Deze Wichard Lupold is van adel, maar het is een arme drommel die zich voortbewegen moet op een astmatisch paard. Als op een kwade dag de mooie dochter van de graaf als offer wordt aangewezen, het meisje waar hij heimelijk verliefd op is, besluit Wichard Lupold haar te redden. Hij doodt de draak en mag dan trouwen met zijn aanbeden Margaretha. Zwaaftink heeft van zijn vertelling in 1997 een stripboekje uitgebracht, in samenwerking met de tekenaar Geert Schreuder. De geboren Achterhoeker probeert zo de herinnering aan een eeuwenoud verhaal levend te houden.
'Groenblauw glinsterden zijne schubben in het zonnelicht, kwaadaardig zette hij de vale vlies-vleugels op, zijn spitse tong puntte uit den geweldigen muil, dien hij onheilspellend opensperde, toen hij zijn tegenstander gewaar werd.' In het boekje Geldersche sagen uit 1930 beschrijven de auteurs Kleijntjes en Knippenberg een vreselijke draak. Rond 878 na Christus, in het gebied waar nu het Duitse plaatsje Geldern ligt, waart het beest door de moerassen en de velden. Het gedrocht boezemt de burgers veel angst in, niet in de laatste plaats omdat hij zich pleegt te voeden met de bewoners van de streek en hun vee. Bovendien heeft hij een vreselijke kreet die door merg en been gaat en klinkt als 'Gelre, Gelre!'. Een edelman van het hof van Pont ondervindt veel last van het monster. De man heeft twee dappere zonen, Wichard en Lupold, die besluiten tegen het beest ten strijde te trekken. In de nacht gaan ze op weg, stevig bewapend. Vanwege zijn oplichtende ogen is het niet moeilijk om het beest te vinden. God aanroepende vallen ze aan en ze weten hem te doden. De bewoners van het gebied zijn zo gelukkig, dat ze zich vrijwillig onderwerpen aan de mannen. Ze benoemen de ridders als hun leiders. Vervolgens bouwen Wichard en Lupold een kasteel op de plek waar de draak gedood is. Dat kasteel geven ze de naam 'Gelre', naar het geschreeuw van het beest. De aanwezigheid van de twee dapppere mannen oefent aantrekkingskracht uit, want in de omgeving van de burcht verrijzen steeds meer huizen. De bebouwing groeit zelfs uit tot een complete stad, die, evenals de omgeving, de naam van het kasteel krijgt. Inmiddels is Wichard getrouwd met de dochter van de graaf van Zutphen. Dat huwelijk zorgt voor een gezamenlijk grondbezit dat de start is van het gewest Gelre. Aangezien Lupold kinderloos sterft, blijft Wichard als heer over. Hij en zijn vrouw zijn de stamouders van de hertogen van Gelre en staan daarmee aan het begin van de geschiedenis van het gewest.
Oorsprong en belang
In 1465 verschijnt een kroniek over de geschiedenis van Gelre, geschreven door Willem van Berchen. Hij laat de geschiedenis van het gewest aanvangen met dit verhaal en die tekst vormt de oudste bron van de sage die nu nog bekend is. Dat zijn weergave de oudste bron is, wil niet zeggen dat hij degene geweest is die voor het eerst over de draak van Gelre geschreven heeft. Zoveel kan men concluderen als hij zegt: 'In zoverre over het edele vorstendom Gelre en zijn oorsprong geschreven is, moet worden opgemerkt, dat het edele vorstendom Gelre een aanvang nam met de vermaarde heren van Pont, die zich ooit ophielden bij de stad Geldern.' (Noordzij 2004, p. 20.) Waar de oorsprong van dit verhaal dan wel ligt, is helaas niet meer na te gaan. Het is wel duidelijk dat het een zekere populariteit heeft gehad, vooral in de vijftiende en de zestiende eeuw. Uit de vijftig jaar na de kroniek van Van Berchen zijn er tenminste zes andere kronieken bekend waarin de sage een plaats krijgt. Eén van de belangrijkste redenen voor die populariteit is dat het oorsprongverhaal laat zien dat er tussen het geslacht van de hertogen van Gelre en het volk een band bestaat die eeuwen teruggaat en dat het hertogelijk geslacht geworteld is in de eigen gemeenschap. In de late Middeleeuwen is er behoefte aan een gemeenschappelijk fundament en houvast. Het gewest is dan aan ingrijpende juridische, bestuurlijke en politieke veranderingen onderhevig. Vanaf de veertiende eeuw vormen de gebieden en steden steeds meer een eenheid en er groeit een zekere interne samenhang. Dat proces gaat, overigens niet zonder slag of stoot, verder in de vijftiende en zestiende eeuw. Hoewel met de dood van hertog Reinald III in 1371 de oude Gelderse dynastie officieel tot een eind is gekomen, beschouwen de bewoners de opvolgers, die zijdelings verbonden zijn met het Gelderse hertogelijke geslacht, als de rechtmatige en 'eigen' bestuurders. Als keizer Karel V het gewest in 1543 verovert, heeft hij een gebied in handen dat juist in de voorafgaande eeuwen heeft toegewerkt naar een gemeenschappelijk territoriaal bewustzijn. (Noordzij 2004, p. 8-12.) Het gemeenschappelijk fundament tijdens deze voortdurende veranderingen kan de bevolking vinden in een gezamenlijke geschiedenis waarvan een vrijwillige uitverkiezing van Wichard en Lupold als de heren, de leiders van het gebied, een zeer belangrijk element is. Dat geeft een oorsprong en daarmee ook een rechtvaardiging van de hertogen die in dat tijdsgewricht het gewest besturen. 'Dit beeld van de oude Gelderse geschiedenis was niet geconstrueerd om het prestige van de vijftiende-eeuwse hertogen te verhogen, maar om te laten zien dat de hertogelijke dynastie was geworteld in het land en de geschiedenis van Gelre.' (Noordzij 2004, p. 21.) De samenbindende factor van het verhaal werkt zo sterk, dat ook de andere delen van het gewest het overnemen, en zoals W.Th.M Frijhoff stelt: '(...) het werd een krachtige factor ter bevordering van het Gelderse eenheids- en identiteitsgevoel.' (Frijhoff 2003, p. 495.)
Mispelbloem
In bijna alle twintigste-eeuwse hervertellingen spreekt men over een mispelboom die de draak als uitvalbasis zou hebben gebruikt. Van Berchen rept in zijn vertelling van de sage echter niet over de mispelboom en de mispelbloemen in relatie met de drakenstrijd. Hij beschrijft wel het familiewapen van Wichard en Lupold met drie mispelbloemen, maar noch hij, noch degenen die in de eeuw na hem over het wapen schrijven, geven een verklaring voor de herkomst van die bloemen. Tot 1558, want dan verschijnt er een kroniek waarvan de auteur verklaart dat de draak die de broers verslagen hebben, onder een mispelboom heeft gehuisd. Als de mannen het dier dan verslagen hebben, nemen ze ter herinnering aan deze bijzondere gebeurtenis drie mispelbloemen op in hun wapen. Hoewel de bloemen in het wapen en de drakenstrijd dus in eerste instantie niets met elkaar te maken lijken te hebben, is er in de loop der eeuwen een verklaring ontstaan waar het één met het ander in verband wordt gebracht. Die toevoeging maakt het drakenverhaal hechter en wellicht ook makkelijker te geloven. Het zorgt ervoor dat een symbool dat al eeuwenlang in gebruik is en dat direct verwijst naar het hertogelijk geslacht, geldigheid en status geeft aan de drakensage. De bewoners van het gewest zijn destijds tenslotte bekend met de mispelbloem in tal van officiële stukken. De heren van het gewest hebben tot 1229 mispelbloemen in hun wapen gehad en er zijn munten en zegels teruggevonden uit de twaalfde eeuw en later waarop de mispelbloemen afgebeeld zijn. Verschillende steden in de buurt van Geldern hebben de mispelbloem gedurende de dertiende en veertiende eeuw opgenomen in hun stadszegels. Men is dus gewend aan de officiële status van de mispelbloem. Op het moment dat de mispel in verband wordt gebracht met de drakensage over het begin van Gelre, geeft het de bewoners van het gewest een zichtbaar en tastbaar 'bewijs' van de waarheid van de sage.
Drie varianten - Wichard als drakendoder
Vanaf de achttiende eeuw duiken er twee varianten van de sage op, die ieder een zekere populariteit krijgen. Waarom deze zijn ontstaan, is onduidelijk. De reden zou gelegen kunnen zijn in onzorgvuldig gebruik van bronnen die eerder melding maken van het verhaal. In de oudste van de twee alternatieve vertellingen is het alleen Wichard die de draak verslaat. In de eerste versie van deze variant raakt Wichard diep bewogen door de klachten van het volk en zijn geliefde Margareta, dochter van de heer van Zutphen, over de rampen die de draak veroorzaakt. Dat brengt hem tot een buitengewone moed en hij besluit het beest op leven en dood te bevechten. Als Wichard de draak heeft verslagen, krijgt hij van de heer van Zutphen diens dochter als vrouw. Latere vertellers variëren verder op deze weergave van het verhaal. Volgens veel bronnen die de Wichard-variant optekenen is de dame in kwestie de dochter van de graaf van Hamaland, in plaats van de heer van Zutphen. Historisch is dat ook correct, het graafschap Zutphen bestond als zodanig in de negende eeuw nog niet. De plaats maakte deel uit van een veel groter gebied, het graafschap Hamaland. Overigens maakt de exacte afkomst niet uit voor de naam van de dochter: in beide gevallen wordt ze Margaretha genoemd. Het vervolg in deze versies is dat Wichard op een dag de hand van zijn geliefde Margaretha vraagt aan haar vader. Die wil echter dat Wichard zich eerst bewijst als ridder. Daarop besluit hij de draak te gaan bevechten. Hij slaagt er in het ondier te doden en mag dan trouwen met zijn vurig aanbeden Margaretha. Al brengen de vertellers van deze variant een eigen kleuring aan in hun versie, steeds is er een belangrijke overeenkomst: namelijk het liefdesmotief, dat in deze variant een bijzonder prominente rol speelt en bij Van Berchen totaal afwezig is. De oudste bron van deze variant is - voor zover bekend - de schriftelijke weergave van A.C.W. Staring in de Bydragen, ter bevordering der schoone kunsten en wetenschappen uit 1793. In zijn bundel Gedichten uit 1820 schrijft hij in het voorwoord dat de eerste aanzet voor het stuk '(...) in de vroeg gesloten Bijdragen van de Heeren Feith en Kantelaar' (Staring 1820, p. 7) een plaats heeft gevonden. Daarmee doelt Staring dus zeer waarschijnlijk op de bundel Bydragen waarvan Feith en Kantelaar de redactie hebben gevormd. Een exemplaar van deze bundel is thans nog in te zien in de Delftse universiteitsbibliotheek. Staring geeft aan dat zijn bron voor de drakensage Van Slichtenhorst is en citeert de zeventiende-eeuwse historicus vervolgens, maar Staring laat de lezer in het ongewisse over het werk waaruit hij Van Slichtenhorst citeert. De bron lijkt, ondanks een aantal (kleine) verschillen de Gelderssche geschiedenissen uit 1654 te zijn. Van Slichtenhorst schrijft: 't Is een gemeyne en verouderde dwaelingh, dat Gelderland wel eer door zeker grouwzaem en ongeschikt dier is ontrust en geplaeghd geeweesd, 't welk onder een grooten eyken boom te schuyl leggende, de velden rondom zoude hebbe onveyligh en woest gemaekt ende zonder onderscheyd menschen, schaepen, hoorn-beesten en ander vee ofte in-gezwolghen ofte met sijn vergiftighen adem gedoodet. (Van Slichtenhorst 1654, p. 21.) Staring citeert Van Slichtenhorst als volgt: 't Is eene verouderde dwaling, dat Gelderland weleer door zeker gruwzaam Dier is geplaagd geweest, hetwelk, onder eenen eik schuilende, de velden rondom woest en onveilig gemaakt hebben zoude, en menschen en vee of ingezwolgen, of met zijnen adem gedood. (Staring 1820, p. 7.) Het is dus zeer waarschijnlijk dat Staring zich baseert op de Gelderssche geschiedenissen, maar dat doet hij niet altijd even nauwkeurig. Daar wijst ook het vervolg van het citaat op, als alleen Wichard als de drakendoder wordt genoemd, terwijl Van Slichtenhorst in zijn werk wel degelijk de beide zonen als helden aanwijst. Gezien het poëtische karakter van Starings werk (dus zonder de pretentie historisch correct te zijn), is het zeer aannemelijk dat Staring zich creatieve vrijheden heeft veroorloofd bij het verwerken van zijn bron. Daarmee is hij zeer waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor de introductie van een nieuwe variant. Tot slot is nog opvallend dat bij Staring de geliefde niet de dochter van de heer van Hamaland noemt, zoals in de latere hervertellingen van de Wichard-variant, maar dat hij hier de dochter van de heer van Zutphen nog ten tonele voert.
Drie varianten - Lupold als drakendoder
In de tweede, jongere variant wordt de heldendaad verricht door Lupold. De Lupold-variant vertoont inhoudelijk verder weinig afwijkingen met de 'oervariant' waarin de broers gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de dood van de draak. Het liefdesmotief ontbreekt in deze variant dan ook. Van den Bergh is de eerste die Lupold als de enige held beschrijft. (Van den Bergh 1836, p. 99-100.) Het kan zijn dat deze versie een eerdere editie heeft gehad, maar de bronverwijzingen die Van den Bergh geeft, zijn in twee van de drie gevallen niet toereikend. De teksten waaruit hij blijkens de vermeldingen zijn informatie gehaald heeft, verwijzen naar oude kronieken waarin de sage verteld wordt in de hierboven beschreven 'oerversie'. De derde bron is een niet nader omschreven en daarom moeilijk traceerbare Oude Hollandsche Kronyk. Wellicht bedoelt Van den Bergh D'oude chronijcke ende historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Utrecht uit 1620 van Wouter van Gouthoeven. Gezien het aantal malen dat de Wichard-variant herverteld is, is dit verhaal aantrekkelijker dan de variant waarin zijn broer de held is. Aan die aantrekkelijkheid zal het aansprekende liefdesmotief zeker niet weinig hebben bijgedragen.
Drie varianten - een eenling
In 1968 verschijnt er een derde en niet eerder gesignaleerde variant van het verhaal. Volgens auteur J.L. de Boer is de draak een schepsel met meerdere koppen, die weer aangroeien als ze afgeslagen worden. Deze draak stelt zware eisen aan de bevolking, waaronder het regelmatige offer van een mooie jonkvrouw. Een sterke en deugdzame ridder uit het huis Nassau springt in de bres als er weer een jonkvrouw geofferd zal gaan worden. Hij verslaat het beest en met zijn laatste adem krijst die een doodsschreeuw krijst die klinkt als "Gelre, Gelre!" en als "Grèle, Grèle!", wat klinkt als graal (!). Van deze variant is De Boer, voor zover bekend, de enige verteller. Eén verhaalelement dat De Boer introduceert, is wel nagevolgd: het offer van de jonkvrouw. Tenminste één hedendaagse verteller, Gery Groot Zwaaftink, gebruikt dit motief. Overigens doet dat motief direct denken aan het sprookje van de drakendoder (ATU 300, The Dragon-Slayer), waarin een maagd als jaarlijks offer aan de draak wordt gebracht. De Boer neemt ook de twee varianten op waarin de gebroeders Wichard en Lupold ieder apart de hoofdrol spelen. Hij rept echter met geen woord over wat als de basis van de sage kan gelden, de 'oerversie' waarin beide broers samen de draak verslaan.
Een metaforische draak
De auteurs die de sage vanaf de negentiende eeuw in hun boeken opnemen, zien in toenemende mate de draak als metafoor, als een verhaalelement dat geïnterpreteerd moet worden. De meest voorkomende interpretatie is de draak als beeld voor de rovende en plunderende noormannen, die het gebied rond de negende eeuw tijd teisterden. Ook wordt de draak wel als beeld voor het heidendom gezien. De gebroeders Wichard en Lupold zouden in deze lezing twee christenen zijn die het heidendom hebben verslagen en vervolgens het evangelie hebben verspreid.
Bekendheid in Nederland
In de twintigste eeuw, met name in de eerste helft, is de sage in de verschillende beschreven varianten met enige regelmaat opgenomen in sagebundels en uitgaven met volksverhalen. Desondanks, en ondanks het gegeven dat de provincie Gelderland aan de draak uit deze sage haar naam dankt, is het verhaal in Gelderland zelf eigenlijk nauwelijks bekend. In de grensstreek kennen weinig mensen dit verhaal en er zijn nauwelijks concrete zaken in het dagelijks leven die herinneren aan de drakenstrijd. De mispelbloemen die in het wapen van Wichard en Lupold van Pont zouden hebben gestaan, sieren nog wel de wapens van enkele steden in de provincie Gelderland (Zaltbommel en Doetinchem bijvoorbeeld). Voorts hebben de stichtingen Het Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen in hun logo's elementen overgenomen uit het verhaal. Deze stichtingen werken samen om de landgoederen en grote natuurgebieden in de provincie Gelderland te restaureren, te onderhouden en te exploiteren. Het Geldersch Landschap heeft in haar embleem de mispelbloem prominent in beeld, Geldersche Kasteelen voert de draak duidelijk herkenbaar in haar logo. Inmiddels zijn de beide stichtingen opgegaan in een nieuwe stichting die geen mispelbloem of draak meer in het logo voert.
Ondanks de geringe bekendheid in Nederland, inspireert de sage toch kunstenaars van verschillende achtergronden. In 2005 verscheen het album De strijdlust is geboren van de folk metalband Heidevolk. Eén van de liedjes draagt de titel Gelre 838, Wychaert. Dit lied vertelt in vijf strofen de sage in de Wichard-versie. De schrijver, gitarist van de band met als pseudoniem Sebas Bloeddorst, vertelt over zijn bezigheden: 'Meestal ben ik qua uren wel een dag bezig met een tekst, verdeeld over meerdere dagen. Die tekst van Gelre 838 heeft wel even wat extra uren gekost omdat het lastig is om de juiste Middelnederlandse toevoegingen te gebruiken om het correct te laten zijn.' (Geciteerd uit een interview met Sebas Bloeddorst op www.zwaremetalen.com.) Zijn inspanningen hebben evenwel niet voorkomen dat hij in de titel van het lied een onjuist jaartal noemt. Dertien jaar daarvoor is de Wichardsage (opus 26) van Marc van Delft in première gegaan. Het is een zevendelig muziekstuk voor fanfare. De titel van het muziekstuk verraadt al dat de componist zich heeft laten inspireren door de Wichard-variant van de sage. In elk van de zeven delen wordt een onderdeel van het verhaal programmatisch behandeld en het centrale vierde deel is gereserveerd voor de strijd van Wichard met de draak. Een toelichting is te vinden op www.marcvandelft.nl.
Bekendheid in Duitsland
Over de grens, in Duitsland, is het verhaal bekender. Zeker voor de bewoners van het plaatsje Geldern heeft het verhaal een bijzondere betekenis. Over de oorsprong van het plaatsje is in de late middeleeuwen weinig bekend en deze sage is voor de contemporaine bevolking één van de weinige bronnen waarin iets gezegd wordt over het ontstaan van de stad. Daardoor verwierf dit verhaal een zekere populariteit en status in het gebied rond Geldern, en nog steeds geniet de sage in die streek bekendheid. Wie rondloopt in het stadje zal regelmatig zaken tegenkomen die herinneren aan het verhaal, want de draak is daar een regelmatig terugkerend fenomeen in verschillende lagen van het culturele en maatschappelijke leven. Zo is in 1990 een nieuwe fontein op de markt geopend met, op aandringen van de gemeentepolitiek, de drakensage als onderwerp. Verder had de kerktoren van het stadje van 1884 tot 1945 geen weerhaan, maar een weerdraakje, waarvan het Geldern'sche weekblad in 1884 schreef dat het weerdraakje tot herinneringsteken aan de sage over het ontstaan van de stad Geldern zou worden. (Frankewitz 1996, p. 59.) Verder speelt de plaatselijke middenstand handig in op de populariteit verhaal door de draak regelmatig te gebruiken voor uithangborden, advertenties, emblemen en producten. Een laatste, heel bijzonder voorbeeld is het noodgeld dat de stad Geldern uitgegeven heeft. Toen vanaf 1918 het kleingeld (tijdelijk) vervangen werd door papiergeld, werd voor de afbeeldingen van een serie uit 1921 en de twee series uit 1922 op de biljetten zonder uitzondering gekozen voor taferelen uit de drakensage. Deze werden duidelijk herkenbaar afgedrukt, met boven en onder bovendien een tekst die de afbeelding toelichtte. De referentie aan een gemeenschappelijk verleden door middel van de sage blijkt uit deze (willekeurige) voorbeelden sterk. Het verhaal over de draak van Gelre is door de eeuwen heen doorgegeven en verder verteld, waarbij betekenis en belang in de loop van de tijd wel veranderen. In de vijftiende en zestiende eeuw wordt het verhaal aanvankelijk min of meer als historische werkelijkheid gepresenteerd, maar in de zeventiende eeuw twijfelt menigeen stevig aan het gezag van het verhaal en wordt het door Van Slichtenhorst radicaal afgewezen als een 'verouderde dwaling'. Weliswaar mag het verhaal zich niet verheugen in een grote populariteit in Nederland, maar er zijn nog altijd mensen die de sage levend trachten te houden. Ook de al eerder genoemde beroepsverteller Gery Groot Zwaaftink heeft het verhaal op zijn repertoire. In zijn lange vertelling, die hij voor zover mogelijk in het dialect doet, voegt hij de nodige humor toe. Zwaaftink varieert ook inhoudelijk op het basisgegeven: hij maakt van de twee broers één figuur, Wichard Lupold van Pontis. Deze Wichard Lupold is van adel, maar het is een arme drommel die zich voortbewegen moet op een astmatisch paard. Als op een kwade dag de mooie dochter van de graaf als offer wordt aangewezen, het meisje waar hij heimelijk verliefd op is, besluit Wichard Lupold haar te redden. Hij doodt de draak en mag dan trouwen met zijn aanbeden Margaretha. Zwaaftink heeft van zijn vertelling in 1997 een stripboekje uitgebracht, in samenwerking met de tekenaar Geert Schreuder. De geboren Achterhoeker probeert zo de herinnering aan een eeuwenoud verhaal levend te houden.
Literatuur
Primaire literatuur Dit is den oerspronck der Voechten, Graeuen ende Hertogen, met haer Croniken des lantz van Gelre. Gedrukt bij Peter van Elszen. Nijmegen ca. 1546. Dit is den oirspronck der Voechden, Graeuen ende Hertogen, met haer Cronijcken des Landts van Gelre. Universiteitsbibliotheek Groningen. Signatuur HANDS 585. Microfilm: MICRO 771. Berchen, W. de, De nobili principatu Gerie et eius origine. Ed. L.A.J.W. Sloet van de Beele. Den Haag 1870. Bergh, L.Ph.C. van den, Nederlandsche volksoverleveringen en Godenleer. Utrecht 1836. Boer, J. L. de, Veluwse vertellingen. Meppel 1968. Bredie, A.H., Gelre in de Middeleeuwen. Z.pl. z.j. Groot Zwaaftink, G., De legende van de draak van Gelderland. Doetinchem 1997. Jansma, K. en M. Schroor (red), Tweeduizend jaar geschiedenis van Gelderland. Leeuwarden 1986. Kleijntjens S.J., J en H.H. Knippenberg, Uit droom- en fantasie-wereld III. Geldersche Sagen. Wassenaar 1930. Laan, K. van der, Het wonder gerucht. Nederlandsch volksverhalenboek. Amsterdam 1941. Prop, G., De historie van het oude Gelre onder eigen vorsten (tot 1543). Zutphen 1963. Sinninghe, J.R.W., Geldersch sagenboek. Zutphen 1943. Slempkes, J.A. (red), Sagen en sproken van het Oude Gelre. Fluisteringen - Angstgedachten - Beeldingsgaven - Bijgeloof. Deel 1. Zutphen 1932. Slichtenhorst, A., van, XIV. boeken van de Geldersse Geschiedenissen, van 't begin af vervolghd tot aen de afzweeringh des Konincx van Spanien; waer van 't eerste Deel verhandeld de Land-beschrijvingh. Arnhem 1654. Staring, A.C.W., Gedichten. Zutphen 1820. Quack, J.C.W. (red), Geldersche volks-almanak voor het jaar 1878. Arnhem 1878. Bandopname Groot Zwaaftink, G., De legende van de draak van Gelderland. Opname optreden te Brummen, 10 februari 2004. Bandopname archief Meertens Instituut. Secundaire literatuur Alberts, W.J., 'Een Gelderse kroniek te München'. In: Bijdragen en Mededelingen vereniging Gelre 52 (1952), p. 185-210. Alberts, W.J., 'Nog een Gelderse kroniek te München'. In: Bijdragen en Mededelingen vereniging Gelre 54 (1954), p. 313-332. Alberts, W.J., Geschiedenis van Gelderland tot 1492. Boek 1: van heerlijkheid tot landsheerlijkheid. Zutphen 1978. Bemmel, H.Chr. van, Catalogus van de handschriften aanwezig in de Bibliotheek Arnhem. Hilversum 1999. Coelen, P. van der e.a., De Gouden eeuw van Gelre. Kunst en cultuur in het oude hertogdom. Geldern 2001. Doorninck, P. N. van, Geldersche kronieken. Arnhem 1904-1908. Frankewitz, S. & P. Lingens, Drache und Mispel im Gelderland. Geldern 1996. Frijhoff, W.Th.M., 'Gelderlandgevoel vroeger en nu'. In: M. Evers e.a., Het hertogdom Gelre. Geschiedenis, kunst en cultuur tussen Maas, Rijn en Waal. Utrecht 2003. Gelder, J. de., 'De draak van Gelre'. In: Kronijck van Deutekom en Salehem 27 (1983), p. 5-7. Meij, P.J., 'De Geldersche bloem en de Gelderse kronieken'. In: Bijdragen en Mededelingen vereniging Gelre 66 (1972), p. 1-37. Nabrings, A., 'Die Mispel ind ihre symbolische Deutung für Geldern'. In: Bijdragen en Mededelingen vereniging Gelre 84 (1993), p. 6-20. Noordzij, A., 'Geschiedschrijving en nationale identiteit'. Gelre in de vijftiende en de zestiende eeuw. In: Bijdragen en Mededelingen vereniging Gelre 95 (2004), p. 6-48. Oostebrink, E.W., 'De voogden van Gelre. De afstamming van de graven van Gelre en Zutphen en Nassau'. In: Bijdragen en Mededelingen vereniging Gelre 92 (2001), p. 33-56. Spaen, W.A., Oordeelkundige inleiding tot de historie van Gelderland. 4 dln. Utrecht 1801-1805. Websites Http://www.marcvandelft.nl Http://www.zwaremetalen.com