Beschrijving
(a) Drie studenten, (a1) jongemannen, (a2) 2 dieven, (b) kunnen, (b1) willen, in een herberg hun vertering niet betalen, (b2) gaan een dag uit rijden met een huurrijtuig en besluiten niets te betalen. (c) In de kleren van de koetsier koopt de eerste op de markt een vis. Hij wijst de visvrouw een heer aan en zegt dat deze zal betalen. Hierop gaat hij naar de heer en vraagt deze of hij geen mooie vis gekocht heeft, hierbij naar de visvrouw wijzend en haar zo geruststellend. (d) Nr. 2 zorgt voor brood. Hij gaat in dezelfde kleren naar de dokter en kondigt aan dat hij zo langs zal komen met zijn broer die een geslachtsziekte heeft, maar dat deze zijn ziekte niet toe zal willen geven. Hierop haalt hij bij een bakker een korfvol broden en neemt diens knecht mee om het geld op te halen. De knecht brengt hij bij de dokter en zegt hem even te wachten; de dokter vertelt hij dat dit zijn broer is. (d1) Op dezelfde wijze komt een avonturier aan 4 ellen zwart laken. Hij brengt de knecht van de lakenverkoper naar een barbier die hij tevoren meegedeeld heeft dat hij met zijn alles ontkennende knecht zal komen [K455.4.1]. (e) Nr. 3 zorgt voor mosterd. Hij koopt, ook in dezelfde kleren, een grote pot vol, maar laat deze opzettelijk in 2 stukken vallen. Hij verlaat de winkel zonder te betalen, zgn. om een nieuwe pot te halen, maar neemt de kapotte mee. Hierin zit nog genoeg voor bij de vis. (f) Ze doen in de herberg waar ze gegeten hebben een blindemanspelletje met de waard, (f1) waardin, als blindekoe. Deze zal zo aanwijzen wie betalen moet. Als hij (zij) geblinddoekt is poetsen ze de plaat. (g) De waard(in) wijst tenslotte haar man (zijn vrouw), als deze binnenkomt, aan als de persoon die zal moeten betalen [K455.4]. (h) Ze zullen een hardloopwedstrijd houden met de waard als scheidsrechter; de verliezer zal betalen. Eenmaal over de eindstreep stoppen ze niet, maar ze maken zich uit de voeten. (i) Ze vragen de koetsier iets voor hen te zingen. Terwijl deze dat uit volle borst doet, glippen ze ongemerkt uit het rijtuig.
Subgenre
mop
Literatuur
De Meyer 1968 nr. 1526A
Dietz 1951 89
Henssen 1954 195-196
V.d. KOOI 1979b, 94 97
J. Krzyzanowski, in: Fabula VIII (1966) 287-288
Moser-Rath 1964 238-239, 465-466, 343-346
Neumann 1977 241-242
Ranke 1979 166
Rausmaa 1973 23 nr. 1526A
Uther 1981 80.