Beschrijving
(a) Een meisje, (a1) jongen, (a2) man, (a3) officier, (a4) handelsreiziger, (b) Lysbeth (Lys, Betje), (b1) Maertsje, (b2) Sybrich, (b3) Liuwkje, (b4) Tryn, (c) te Oostermeer, (c1) Franeker, (c2) Grootegast, (d) werkt als meid, (d1) huishoudster, (e) bij een hoer, (e1) heer, (e2) kastelein, (e3) 2 jonkers. (f) Haar vrijer, (g) Sipke (Sipko), (g1) Auke, (g2) Simke, (g3) Harmen, is overleden, (h) van verdriet gestorven omdat zij niet wilde trouwen. (i) Zij (hij) wedt met de zoon van haar werkgever, (i1) iemand, (i2) haar werkgevers, (i3) jongelui, (i4) een collega, (i5) vrienden, (i6) mannen, (j) dat zij (hij) op een avond, (j1) oudejaarsavond, (j2) kerstavond, (k) om middernacht, (l) in het graf van haar vrijer, (l1) een graf, (l2) in de grond van het kerkhof, (l3) het lijk van een dode collega, (m) een bezemsteel, (m1) stok, (m2) mes (dolk), (m3) iets scherps, zal steken, (m4) een spijker, (m5) met een spijker zijn naamkaartje, in een paaltje (op het kerkhof) zal slaan. (n) Zij bezoekt 's nachts het graf van haar vrijer. (o) Zonder dat zij (hij) het merkt steekt (hamert) zij (hij) hierbij het afgesproken voorwerp door haar schort, (o1) jurk, (o2) rok, (o3) zijn jas (mantel), (o4) waait haar omslagdoek om een paaltje (o5) blijven haar kleren achter de zerk haken. (o6) Een man aan het werk op het kerkhof steekt ongemerkt met een greep zijn jas vast. (p) Zij (hij) denkt dat de (een) dode haar (hem) vasthoudt en valt van schrik bewusteloos neer, (p1) sterft van schrik [N384.2]. (q) Sindsdien is zij krankzinnig [N384.0.1]. (q1) Zij volgt van schrik [N384.2]. (q) Sindsdien is zij krankzinnig [N384.0.1]. (q1) Zij volgt haar vrijer weldra in het graf. (r) Op het kerkhof struikelt zij en sterft.
Subgenre
mop
Literatuur
T.W.R. de Haan, in: Neerl. Volksl. X (1960) 172-173
Wiepert 1964 156. Y. Poortinga, in: IB 35 (1973) 115
K. Huisman, in: LC 15.11.1994.