Beschrijving
(a) Een dominee vraagt een jongen, (a1) jongste knecht van een boer, (a2) schippersknecht (-zoon), (a3) jonge zeeman, (a4) timmermanszoon, (b) op catechesatie, (c) of hij het Onze Vader opzeggen, (c1) bidden, (c2) de bijbelboeken opnoemen, kan, (c3) weet wie Goliath overwonnen heeft, (c4) iets (verschillende dingen). (d) De jongen, enz., weet het (de) antwoord(en) (kan het) niet, maar wimpelt dominee's verontwaardiging af met een tegenvraag, die dominee op zijn beurt niet (met ja) kan beantwoorden: "Hoeveel tanden zitten er in een eg, (d1) spijkers in een pak; (d2) kunt u een molleval, (d3) eende-, (d4) bijenkorf, maken; (d5) hoe (waar) loopt dat-en-dat water?" (d6) De zeeman kan wel het kompas van achteren naar voren opzeggen, maar de dominee niet het Onze Vader. (e) Hij houdt de dominee voor: "Ieder zijn vak."
Subgenre
mop
Literatuur
Briggs 1970 II 28
Raudsep 1969 138 nr. 271
Sinninghe 1943 42 nr. 1973
Zender 1935 90.