Hoofdtekst
Een pastoor had twee meiden. Eens was hij op het altaar om een licht verlegen. Hij beval de eerste meid een kaars te brengen.
Deze bracht hem en zeide: "God schenke u het eeuwige licht."
Dat vond pastoor zoo aardig, dat hij haar een rijksdaalder gaf.
Een poos later was hij om vuur verlegen. De tweede meid moest dat brengen.
Ook iets willende verdienen, zei ze: "God schenke u het eeuwige vuur."
Als belooning werd ze van de trappen gesmeten.
Deze bracht hem en zeide: "God schenke u het eeuwige licht."
Dat vond pastoor zoo aardig, dat hij haar een rijksdaalder gaf.
Een poos later was hij om vuur verlegen. De tweede meid moest dat brengen.
Ook iets willende verdienen, zei ze: "God schenke u het eeuwige vuur."
Als belooning werd ze van de trappen gesmeten.
Beschrijving
Pastoor die een kaars nodig heeft geeft één van zijn meiden een beloning als ze die brengt met de woorden dat God hem het eeuwige licht schenkt. De meid die hem vuur brengt met de woorden dat God hem het eeuwige vuur schenkt, wordt van de trap gesmeten.
Bron
Collectie Bakker (Archief Meertens Instituut)
Commentaar
26 oktober 1899
Naam Overig in Tekst
God   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:21