Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

VOLKS104 - Van drie Gebroeders

Een sprookje (tijdschriftartikel), 1890

Hoofdtekst

Van drie Gebroeders
Ge moet weten, er waren eens drie gebroeders en die hadden altoos met werken en slaven treffelijk hun brood gewonnen. Maar op den duur begon hun alles tegen te staan, zoodat zij eindelijk kruis noch duit meer hadden. Toen zij nu niet meer wisten van welk hout pijlen te maken, overlegden zij samen wat er hun te doen stond, en ze besloten de wijde wereld in te trekken. "We zullen onzen kost gaan zoeken," zegden zij "en als wij toch moeten verhongeren, is 't ons eender waar, hier t'huis, of te Parijs of te Rome."
Ze pakten hunne klikken en klakken bijeen, draaiden hunne muts rond en sloegen den weg in, waar de klep naartoe wees. Misschien een half uurtje nadien, kwamen zij 'nen rijken heer tegen, die bij hen bleef staan en zeide: "Jongens, ik weet dat gij op reis gaat, omdat gij in moeilijke schoenen zit, doch als gij mij een plezier wilt doen, zal ik u uit den nood helpen. Zie, hier is eene beurze geld voor u, en het hangt van u alleen af later uwe schaapjes op het droge te hebben."
De broeders luisterden, vol verwondering, naar de woorden van dien vreemdeling en begonnen achterdenken te krijgen. Ook bekeken zij hem van onder tot boven en zagen, met schrik, dat zij den duivel voorhadden, want hij had bokspooten, in plaats van menschenvoeten. Seffens wilden zij zich van kant maken, maar de duivel -hij was 't inderdaad- hield hen tegen en zegde: "Zijt gerust, jongens; deftige brave menschen hebben van mij niets te vreezen. 't Is op iemand anders, dat ik het gemunt heb. Niet ver van hier woont een herbergier, een schobbejak van de ergste soort, die vroeg of laat in mijne handen moet vallen; maar, met uwe hulp zal hij wat eerder in mijne macht zijn. En ik verzeker u, dat die schelm zijne straf dubbel en dik verdiend heeft."
Zoo'n voorstel vonden zij aannemelijk; immers, als het er op aankwam 'nen deugniet zijn wel verdiend loon te geven, wilden zij gaarne een handje toesteken.
"Ewel, luistert wat er u te doen staat," zei de duivel. "Van nu af moogt gij maar drie dingen meer zeggen, op straffe van al uw geld kwijt te raken: op alle vragen, die men u stelt, zal de eene antwoorden: "ja, ja," - de tweede: "wij alle drie;" - en de derde: "voor 't geld." Al stond uw leven op 't spel, dan nog zoudt gij geen andere woorden mogen spreken. En doet gij wat ik u verzoek, zoo is uw brood verzekerd."
De broeders beloofden het hem, en toen kregen zij hunne zakken vol geld en gingen naar het logement, dat de duivel hun aanwees.
Het duurde niet lang of ze stapten gezegde herberg binnen, en voerden stipt uit wat hun opgeleid was. En als de baas vroeg of zij een broksken wilden eten, antwoordde de eene: "ja, ja;" en de tweede voegde er bij: "wij alle drie." - "Goed," knikte de baas. - "Voor 't geld," zei de derde. - "Dat spreekt van zelf," gromde de baas. Nu zetten zij zich aan tafel en aten en dronken met volle monden, want het smaakte hun lekker. Daarna betaalden zij hun gelag, en gaven er nog een fraai drinkgeld bij.
De broeders verbleven daar eenige dagen en nooit lieten zij andere woorden uit hunnen mond komen dan die, welke de duivel gezeid had.
De baas aanzag hen voor sukkelaars, die geen drie konden tellen, en waar honig uit te zuigen was. En al wie hen aan gang hoorde, meende wezenlijk, dat zij 'nen slag van den molen hadden. Het kon de broeders weinig schelen, wat men over hen dacht, en zij luisterden intusschen alles af 't geen Peer of Pauwel in huis zegde.
Dat was me goed, maar in den valavond van den derden dag kwam er een rijke koopman toe, en verzocht om nachtverblijf, en die gast had 'nen geldbeugel aan de lenden, die goed gevuld scheen. "Zoo'n beursje in mijnen eigen zak leegschudden, ware nog de moeite weerd," peinsde de baas vliegens; "en 't zou niet moeilijk zijn om alles op den rug van die drie snullen te schuiven." Zoo gezeid zoo gedaan. 's Nachts, terwijl iedereen in slaap lag, trok de baas met zijn vrouw heimelijk naar den koopman zijne kamer, kapte hem met eene bijl den kop af en maakte zich meester van al zijn geld.
's Anderdaags, in den vroegen morgen, stond geheel het huis in rep en roer, want de koopman lag vermoord in zijn bed. De baas gaf de broeders openlijk voor de moordenaars uit, en liep de politie halen. Toen de gerechtsdienaars verschenen, werden de jongens onmiddellijk vastgegrepen en ondervraagd. "Is het waar, dat gij den koopman vermoord hebt?"
- "Ja, ja," antwoordde de eene.
- "Wie van u heeft het gedaan?"
- "Wij alle drie," zei de tweede.
- "En waarom deedt gij dat, leelijke schelmen?"
- "Voor 't geld," zei de derde.
De broeders begrepen maar al te goed, dat zij zich aan de galg klapten en het zweet drupte van hun voorhoofd, zoo benauwd waren zij. En toch wilden zij hunne belofte niet schenden, en daarbij, de duivel had hun immers verzekerd, dat zij niets, niemendal te vreezen hadden.
Den volgenden dag, vóór de rechtbank, gaven de broeders dezelfde antwoorden en wisten niets tot hunne verontschuldiging bij te brengen. En aangezien zij hunne misdaad zoo schaamteloos schenen te bekennen, zonder berouw te toonen, werden zij op staanden voet ter dood veroordeeld en naar het schavot geleid. Dat zij beefden van schrik, kunt gij wel peinzen, want ze begonnen te denken, dat de duivel hen aan hun lot zou overlaten. En toen de beul gereed stond om hen alle drie 'nen kop korter te maken, en zij voor hun leven geene pijp tabak meer gaven, dan nog bleven zij getrouw aan hun woord en zwegen.
Juist op dat ogenblik kwam eene koets in vollen galop toegereden, en op den bok zat iemand, die gedurig riep: "Halt!Halt!" Bij het schavot hield het rijtuig stil en de duivel, gekleed gelijk een rijk heer van de stad, sprong er af en zeide: "Heeren, laat die jongens vrij, want gij gaat hooren, dat zij onplichtig zijn." Dan keerde hij zich tot de broedrs, en verzocht hun alles te vertellen, wat zij in de herberg gehoord en gezien hadden.
"Heer rechter," zei de broer, "wij hebben den koopman niet vermoord, maar waren gebonden door eene belofte en hebben ons woord niet willen eten. Nu echter mogen wij spreken; ewel, de ware moordenar staat daar vóor u," en terzelfder tijd wees hij op den herbergier, die uit nieuwsgierigheid ook was komen kijken. "En tot teeken der waarheid," ging hij voort, "onderzoek den kelder van dien schurk, en ge zult er nog lijken vinden van menschen, die hij vroeger al kapot gemaakt heeft."
Onmiddellijk werd de zaak onderzocht en de herbergier bij den kraag gepakt. En men bevond, dat de jongen de zuivere waarheid gezeid had, zoodat de moordenaar niet meer loochenen kon. Met dien aartsdeugniet nu werd kort spel gemaakt: twee minuten later rolde zijn kop vóor zijn voeten.
Dat was me goed. De broeders waren vrij, en de duivel lokte hen een einde mee buiten het volk en zeide hun lachend: "Nu heb ik den kerel beet, waar ik al langen tijd op loerde. En omdat gij mij daarin 'nen grooten dienst bewezen, en bovendien veel moed getoond hebt, ben ik u met recht en reden eene goede belooning schuldig. Ik wil u iets geven dat goud waard is en u wel zal te pas komen. Zie, -zegde hij tegen den oudste,- hier is een bril, en daarmee kunt gij geheel den aardbol overzien en niets zal aan uw oog ontgaan. En gij, -zegde hij tegen den tweede- gij krijgt eene servet, die u, op éen, twee, drie, zal brenge, waar ge zijn wilt, 't is gelijk hoe ver. En voor u, -zegde hij tegen den jongste,- heb ik 'nen appel, en wie er van eet, oud of jong, arm of rijk, al stond hij met éenen voet in 't graf, is oogenblikkelijk genezen. Met deze drie dingen - voegde de duivel er bij - kunt gij gemakkelijk uw fortuin maken."
Daarna bedankt hij de broeders nog eens voor hunne medehulp en nam afscheid. Toen overleiden zij wat hun te doen stond, om uit die geschenken profijt te trekken. En seffens hadden zij een plan gerred: de oudste zou door zijnen bril kijken om te weten, waar ievers een schatrijk man, een koning of keizer doodziek lag; daar zouden zij met hunne servet naar toe vliegen en de jongste zou, met zijnen appel, den dokter spelen en den zieke weer frisch en gezond maken. Zoo gezeid, zoo gedaan. De oudste keek naar de vier windstreken rond, en ontdekt eindelijk dat de koningsdochter van Spanje in stervensnood was, want hij zag haar, uitgemergeld, op haar bed liggen met de gewijde keers in de hand, en al de omstanders grezen, dat de tranen hunne kaken afliepen.
"Die kans moeten wij waarnemen," zegde hij tegen zijne broeders; "komen wij nog in tijds, dan mogen wij morgen misschien met gesloten deur huishouden. Allo, broer, uwe servet opengelegd en ons naar Spanje bij den koning gevoerd." Op een ommezien zaten zij alle drie op de miraculeuze servet, en roef! ze werden opgepakt en 'nen pink nadien vóór de poort van 't koninklijk paleis nedergezet.
Bij den poortier gaven zij zich uit voor vreemde dokters, die de prinses kwamen genezen, en ze werden onmiddellijk binnengelaten. En nauwelijks had de prinses een stuksken appel in den mond, of zij herleefde, stond op en wandelde door de kamer. En ze was zoo gezond als een vischken in 't water. De blijdschap van den ouden koning kende geene palen, en hij bedankte den wonderdokter wel honderd keeren.
Ik heb vergeten te zeggen dat degene, die de prinses kon genezen, met haar mocht trouwen; de koning had overal dat nieuws doen uittrompetten, en hij wilde natuurlijk zijn woord houden, zoodat hij den jongsten broeder van nu af als zijn aanstaanden schoonzoon verwelkomde. Maar de twee andere broers vonden dat onrechtvaardig. "Zonder mijnen bril," zei de oudste, "hadt gij nooit geweten, dat de prinses ziek was."
"En zonder mijne servet," zei de tweede, "ware de prinses al dood en begraven geweest, eer gij dien langen weg te voet afgelegd hadt."
De koning kon hun geen ongelijk geven, en wist eerst niet hoe die moeilijkheid te slissen, maar eindelijk kwam hij op 'nen gelukkigen inval. "Zie," zegde hij tegen de broeders, "hier is een boog, en wie er het verst mee schiet, zal mijne dochter hebben."
Dat voorstel viel in hunnen smaak. De oudste schoot eerst, en zijn pijl vloog zoo ver, dat niemand hem met het bloote oog kon volgen. De tweede schoot nog verder, maar de jongste deed hem den baard af, want zijn pijl vloog uren wijd, en was nievers te vinden. Dagen achtereen werd alles afgezocht, en eindelijk zag de jongen zijnen pijl boven op eene rots steken. blij als een kermisvogel, wilde hij hem met de gauwte uittrekken, maar terzelfder tijd rukte hij eene deur open, en, tot zijne groote verbaasdheid stond hij nu vóor eene onderaardsche spelonk, waar een schaapherder met zijne kudde in woonde. Op dat gezicht verschoot de jongen geweldig, want ge moet weten, die schaapherder was een reus met éen oog, en dat stond te midden van zijn voorhoofd. En daarbij, op geen eten van de wereld was die kerel meer verlekkerd dan op menschenvleesch.
De reus zat aan den heerd, bij een groot vuur, zich uit te warmen, en amper had hij den jongen gezien, of hij mompelde eenige onverstaanbare woorden tegen zijne schapen. Deze schenen menschenverstand te hebben en begonnen seffens te manoeuvreeren gelijk soldaten, zoodanig dat de jongen, tegen wil en dank, in de spelonk gedrongen werd. Dat hij zich in de tegenwoordigheid van dien leelijken reus niet op zijn gemak voelde, en zich honderd uren van daar wenschte, kunt gij wel denken. Vluchten durfde hij niet, en toen de schaper hem verzocht om zich wat te warmen, ging hij met 'nen schuwen nek bij 't vuur zitten. Maar intusschen zon hij op een middel om buiten te geraken, en onverwachts, terwijl de menscheneter het haardvuur wat opstookte, greep de jongen den gloeienden "brandeleer," [brandel of haardijzer] en stootte dien vlak in zijn oog, zoodat de reus stekeblind was. Huilend van de pijn, sprong hij onmiddellijk naar de deur en deed al zijne schapen, tusschen zijne beenen door, uit de spelonk gaan. Een uit vrees dat de vreemdeling ook zou schampavie spelen, betastte hij zijne schapen een voor een. Maar de jongen was niet dom gevallen, en overlegde metterhaast, hoe hij best den reus om den tuin zou kunnen leiden. En toen hij een paar stappen van hem een schaapsvel op den grond zag liggen, was zijn plan gevonden: hij trok dat schaapsvel boven zijne kleederen aan, en sprong ophanden en voeten, te gelijk met de schapen, de deur uit. De reus nam hem voor een schaap en liet hem door. en als hij peinsde dat al zijne schapen buiten waren, sloot hij de deur toe, in de meening, dat de jongen nu uit zijne klauwen niet meer kon, maar hij ondervond gauw, dat de vogel was gaan vliegen.
Dat de schutter zich spoedde om met zijnen pijl in het koningspaleis te zijn, moet ik u niet zeggen. Deze keer erkenden zijne broeders hem als overwinnaar en verzetten zich niet meer tegen zijn huwelijk met de prinses. Maar tot vergoeding mochten zij aan 't hof blijven en kregen elk eene hooge bediening. En dezelfde week trouwde de jongste broer met de prinses en in geheel het land was het volle kermis. Drie dagen en drie nachten werd er zonder ophouden gegeten en gedronken, en het spande er zoodanig, dat de verkens gebraden over den koer liepen, met de messen in 't lijf, gereed om er stukken af te snijden, en dat de wijn het mozegat uitstroomde. Ik, die de historie vertel, stond dat allemaal af te zien en watertandde van goesting. Ik vroeg een brokje, maar kreeg eene oorveeg, dat ik hier op dezen stoel vloog, waar ik nog zit.

[In dit sprookje zijn blijkbaar twee of drie vertelsels versmolten, en de laatste episode -de Polyphemus-sage, reeds bij Homerus (Odyssea) te vinden- diende hier achterwege te bleven; doch wij stelden er prijs ophet sprookje te geven, zooals wij het uit den mond van onzen zegsman opvingen.

Onderwerp

AT 0360 - Bargain of the three brothers with the devil    AT 0360 - Bargain of the three brothers with the devil   

ATU 0360 - Bargain of the Three Brothers with the Devil.    ATU 0360 - Bargain of the Three Brothers with the Devil.   

Beschrijving

Drie broers gaan op reis om te proberen aan de kost te komen. Onderweg ontmoeten ze een rijke heer, die ze herkennen als de duivel. Hij zegt hen dat hij het gemunt heeft op een slechte herbergier en de broers kunnen helpen hem wat eerder in zijn macht te doen komen. Ze mogen voortaan slechts drie dingen zeggen: "ja, ja", "wij alle drie" en "voor 't geld". De broers gaan naar de herberg en worden als gek beschouwd. Als er een rijk koopman op bezoek komt, wordt hij door de herbergier vermoord en bestolen. De verdenking valt op de drie broers die dit bevestigen met hun antwoorden. Als ze op het schavot staan komt de duivel eraan. Dan blijkt dat de herbergier de schuldige te zijn en de broers zijn weer vrij.
De duivel geeft hen als beloning een bril om de aarde te overzien, een servet die iemand kan brengen waar hij wil en een appel met genezingskracht. Met behulp van deze voorwerpen zien ze dat de prinses van een ander land op sterven licht, gaan naar haar toe en genezen haar. Als de jongste zoon die de appel had met de prinses mag trouwen, vinden zijn broers dat niet eerlijk. Ze doen een wedstrijd wie het verst een pijl kan schieten. De pijl van de jongste gaat het verst maar blijft in een rots steken. als hij de pijl eruit wil trekken, rukt hij een deur open. In de spelonk erachter woont een schaapherder met zijn kudde. De herder is een reus met één oog die dol is op mensenvlees. De jongen maakt de reus blind en ontsnapt door zich te hullen in een schaapsvel. Hij trouwt met de prinses en de broers mogen aan het hof komen wonen.

Bron

Volkskunde. Tijdschrift voor Nederlandsche Folklore. 3 (1890) p. 93

Motief

C495.2.1 - “We three”--“For gold”--“That is right” devil’s bargain.    C495.2.1 - “We three”--“For gold”--“That is right” devil’s bargain.   

M175 - Pledge to say but a single phrase.    M175 - Pledge to say but a single phrase.   

R175 - Rescue at the stake.    R175 - Rescue at the stake.   

Commentaar

1890
Bargain of the Three Brothers with the Devil; AT 1137 The Ogre Blinded (Polyphemus)

Naam Overig in Tekst

Peer    Peer   

Pauwel    Pauwel   

Naam Locatie in Tekst

Parijs    Parijs   

Rome    Rome   

Spanje    Spanje   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20