Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

ROODKAPJE043

Een sprookje (boek), 1888

Hoofdtekst

Roodkapje.
In een land, hier wel duizend uren vandaan, waren zeer veel groote bosschen. In een van die groote bosschen nu, woonde in eene hut, moederziel alleen, moeder Allesgoed. Ze was eene beste, lieve, goede, oude vrouw, die maar ééne dochter had. Die dochter heette Werkhard en was getrouwd met den jager Schietgraag, die zijne hut, een uurtje verder dan die van moeder Allesgoed, in het bosch gebouwd had. Die jager Schietgraag en zijne vrouw Werkhard hadden maar één dochtertje en dat lieve kind heette Springgraag. Niemand in den omtrek had u echter kunnen zeggen wie Springgraag was en waar zij woonde; want niemand kende haar. Dat kwam nu niet, omdat Springgraag nooit te zien was, o neen! Maar ze had nog eenen anderen naam en die was: Roodkapje. En Roodkapje, ja, ziet ge, Roodkapje kende ieder, en alle menschen zouden u gezegd hebben, als ge er naar gevraagd hadt, "Roodkapje is het liefste kind uit heel de buurt!"
Maar hoe kwam ze aan dien mallen naam van Roodkapje? -- Dat zal ik u zeggen. Toen Springgraag voor het eerst jarig zou worden, had moeder Werkhard al tot haren man Schietgraag gezegd: "Ik zou toch wel eens willen weten wat we onze Springgraag moeten geven, als ze verjaart!"
Jager Schietgraag was een vreemd man, die nooit anders dan op rijm kon praten. Zoodra hij nu hoorde, dat zijnen vrouw niet wist wat ze Springgraag op haren verjaardag geven zou, antwoordde hij:
"Ik heb drie lappen rood fluweel
Geruild voor een wild zwijn,
Zou dat voor onze kleine meid
Misschien wat kunnen zijn?"
Toen hij dit gezegd had ging hij naar den zolder en haalde uit eene kist drie lappen kostelijk rood fluweel, en nauwelijks had zijne vrouw dat gezien of ze riep: "Dat is mooi! Dat is goed! Ik zal er een lief kapje van maken, dat ze op haar blond krullebolletje zetten kan, als ze uitgaat!" -- Zoo gezegd, zoo gedaan. Moeder Werkhard knipte er een stuk af en naaide vore hare lieve Springgraag het mooiste, roode kapje, dat er in de heele wereld te vinden was. Zoodra het door wind en weer was verkleurd en versleten was, naaide ze weer maar een ander, en dan kreeg poes, die op denzelfden dag jarig was, als Springgraag, van de snippertjes, die overbleven, een allerliefst, snoeperig, rood halsbandje. En daar de weinig menschen, die in de buurt woonden, onze Springgraag nooit te zien kregen dan met haar rood fluweelen kapje op, zoo kreeg ze den naam van Roodkapje. Ja, zelfs vader, moeder en grootmoeder noemden haar op het lest zoo. -- Eens op eenen mooien dag, -- Roodkapje was al acht jaar oud, -- verjaarde haar vader, en daar die goede man inplaats van hazen- en konijnenbout, voor eene verandering ook wel eens wat anders wilde eten, zeide hij 's morgens, eer hij op jacht ging:
"Vrouwlief, gij moet wafels bakken
Omdat ik verjaar,
'K wil graag eens wat anders eten;
Maak ze maar gauw klaar!"
Na dit gezegd te hebben ging hij heen en moeder Werkhard haalde twee wafelijzers van den zolder, maakte beslag klaar, bouwde een stevig vuurtje en begon me eene vracht wafels te bakken, van belang. Ze was lang en breed voor den middag klaar, en daar ze wist, dat moeder Allesgoed zoo dol van wafels hield, riep ze haar dochtertje, die met poes speelde, en zeide: "Roodkapje, je moet eens naar grootmoeder gaan en haar dit mandje wafels en dit Keulsche potje met boter en suiker brengen! Niet treuzelen, hoor! Als ge hard loopt dan kunt ge met den wagen van Hiephip, den houthakker, mee terug komen rijden. Je bent dan weer net thuis, als vader komt!"
In een wip had Roodkapje zich aangekleed en nam ze van moeder het mandje met wafels en het potje met boter en suiker aan. En toen moeder zei: "Volstrekt niet treuzelen, hoor, en goed doorloopen, zal je?" antwoorde Roodkapje: "Ja, moeder! Ik zal gauw terug zijn!"
En zij op pad; loop je niet, zoo heb je niet! Maar het was midden in den zomer; de zon scheen fel en in het bosch was het erg heet. Roodkapje was dus al heel gauw moeder, en daar ze halfweg was, besloot ze bij den grooten boom, aan het einde van het bosch, eventjes, eventjes uit te rusten. Ze zette haar potje op den grond en ging toen met het mandje op haren schoot tegen den boom op eene aarden hoogte zitten. Onderwijl ze daar zoo zat en de lieve vergeet-mij-nietjes, die in den omtrek bloeiden, bekeek, kwam wolf Rek-uit op het lieve kind aanloopen. Die wolf Rek-uit was een vreeselijk dier. Hij slokte de menschen zoo maar met huid en haar, met kleeren en al, op. Alles rekte dan bij hem uit, alsof hij heelemaal van elastiek was. Roodkapje, die niemand ooit leed gedaan had, was voor den wolf volstrekt niet bang en bleef zitten.
Dat was niet mooi van Roodkapje. Vader, moeder en grootmoeder hadden haar, ik wet niet hoe dikwijls wel, voor den valschen Rek-uit gewaarschuwd. Rek-uit bekeek haar en dacht: "Een malsch hapje!" Hij trad vlak voor haar en zei: "Dag, Roodkapje! Waar ga je heen?" "Wel," zei Roodkapje, "ik ga naar mijne grootmoeder toe, met wafeltjes, weet je!"
"Grootmoeder? Wie is uwe grootmoeder?" "Dat is moeder Allesgoed, weet je dat niet?" "Welneen," zei de wolf, "hoe zou ik dat moeten weten? En waar woont ze?" "Wel je kunt van hier haar huisje al zien! Nog een half uurtje ver, dan ben je er al!" "Zoo, zoo," zeide Rek-uit en begon al trek te krijgen in moeder Allesgoed ook. "Zoo, zoo! Maar als ze nu in huis is, hoe doe je dan de deur open?" "Och, dan klopt ik en roep: "grootmoeder, hier is Roodkapje met een mandje wafels en een potje boter en suiker!" En dan zal ze wel opendoen, of zeggen hoe ik doen moet om in huis te komen." "o, Zoo," hernam Rek-uit en een gezicht trekkende als iemand, die kies- en oorpijn te gelijk heeft, -- dat moest lachen beteekenen, -- zeide hij zoo vriendelijk, als hij met zijne grove stem maar kon: "Nu, hoor, ik moet naar de heide om op de schaapjes van herder Stapstap te passen. Dag, lief Roodkapje! De groeten aan uwe grootmoeder, hoor!" Weg, liep de wolf! Verbazen, wat maakte bij beenen! Zoo hard loopen heb je geen van allen in je heele leven nog gezien! In tien tellens was hij heelemaal uit het gezicht.
"Ik kan toch niet begrijpen, dat vader, moeder en grootmoeder altijd zooveel kwaad van den wolf spreken," dacht Roodkapje. "Het is een recht lief dier! En wat was hij vriendelijk! Hij rook niet eens aan mijn mandje of potje! En dan zei hij toch ook, dat hij op de schaapjes van herder Stapstap moest gaan passen! Dat is heel wat anders dan ze opeten, zou ik denken! Neen, neen, als ze me nu nog wat kwaads van den wolf vertellen, dan zal ik zeggen, dat er niemendal van aan is. Dat zal ik, ja, zoo vast en zeker als ik Roodkapje heet!"
Onderwijl het onnoozele kind zoo praatte zag ze dat er, wat van den boom af, nog veel meer vergeet-mij-nietjes en klaproosjes stonden te bloeien. "Weet je wat," dacht ze, "moeder geeft grootmoeder wafeltjes; ik zal haar een ruikertje van woudbloempjes geven, dan heeft ze van mij ook wat. Grootmoeder is toch veel te oud om ze zelf te gaan plukken!" Roodkapje deed wat ze zeide en begon te plukken en te plukken, o, een ruiker zoo groot, zoo groot, dat hij niet eens in een gewoon fleschje zou kunnen. Maar onderwijl ze dat deed vergat ze haren tijd! -- Als dat maar goed afloopt!
Rek-uit, de brave Rek-uit, die op de schaapjes van herder Stapstap zou gaan passen, zooals hij gezegd had, was rechtuit, rechtaan naar de hut van moeder Allesgoed geloopen. De deur was gesloten en het raam, waarvoor een rozepotje stond, was ook dicht. Maar dat beteekende niemendal. Roodkapje had hem immers gezegd wat hij doen moest. Hij klopte dan ook brutaal weg, zoo hard hij kon, tegen de deur. Moeder Allesgoed lag met de koorts tebed en riep, toen ze dat vreeselijk geklop hoorde: "Wie is daar?" Rek-uit antwoordde nu met het fijnste stemmetje, dat hij kon laten hooren: "Grootmoeder, hier is Roodkapje met een mandje wafels en een potje boter en suiker!"
Moeder Allesgoed schudde het hoofd. Neen, zóó hard had Roodkapje nog nooit geklopt! En wat had ze een vreeselijk grove stem! Als ze er maar uit kon, zou ze wel eens door het raam kijken! Nu, dat probeerde ze ook: maar ze kon niet, ze was veel te ziek en te zwak. Rek-uit werd ongeduldig; hij lichtte den poot op en daar begon het alweer: klop-klop, klop-klopperdeklopperdeklop-klop-klop!
"Trek maar aan het touwtje, dan licht je de klink op en de deur gaat vanzelf open!" riep nu de grootmoeder, die van pure verslagenheid, inplaats van één lepel, wel zes lepels van haar bitter keeldrankje innam.
Nauwelijks had Rek-uit dit gehoord, of hij trok aan het touwtje en lichtte de klink op. De deur ging nu vanzelf open. Rek-uit stapte binnen, sloot de deur en ging in de kamer waar moeder Allesgoed te bed lag.
"Help! Help! Lieve menschen, staat me bij, daar is de vreeselijke Rek-uit!" gilde de arme vrouw en wilde naar de beedekwast grijpen om nog gauw uit bed te springen. Maar Rek-uit was haar te vlug af. In een wip was hij bij haar, rukte haar de muts van het hoofd, den bril van den neus en, eer de arme ziel nog tijd had om even te roepen: "Help! Help!" deed Rek-uit zijnen muil open, gaapte al wijder, maakte een keelgat zoo groot als een bakkersover en..... hap, flop, flap! moeder Allesgoed zat in den buik van het vreeselijke dier, waar ze toch zoo vreeselijk warm werd, dat de koorts hard aan den haal ging en het keelgat van Rek-uit doorvloog. Rek-uit zette nu de muts van moeder Allesgoed op zijnen grooten kop, deed den bril op zijnen neus, sprong tebed, kroop onder de dekens en wachtte zoo de komst van Roodkapje af.
Toen Roodkapje eenen grooten ruiker geplukt had, hoorde ze met schrik in de verte het klokje Pingpang twaalf uur slaan. "o, Hé," riep ze, "om twaalf uur komt de houthakker Hiephip met zijnen wagen voorbij grootmoeder, en nu moet ik nog een half uur loopen! Als hij maar niet al voorbij is!" -- En zij aan het loopen, het vuur uit hare sloffen! Daar komt ze bij grootmoeders huis: de deur is dicht, ja, heelemaal potdicht. Ze richt nu haar handje op en klopt.
"Wie is daar?" roept Rek-uit, die wel wist wie daar was. "Grootmoeder, hier is Roodkapje met een mandje wafels en een potje boter en suiker!" zegt ze. "Trek maar aan het touwtje, dan licht je de klink op en de deur gaat vanzelf open!" roept Rek-uit. Roodkapje doet het en komt binnen. "Dag, lieve grootmoeder," zegt ze. "Ligt u op bed? Is u ziek?" "Ja," bromt Rek-uit, "ik heb de koorts. Wat kom je doen?" "Wel, vader verjaart vandaag en nu heeft moeder wafels gebakken. Ik kom er brengen en ik heb in het bosch voor u ook eenen mooien ruiker geplukt!" -- zegt Roodkapje. "Och, lieveling," spreekt nu Rek-uit, "ik ben zoo doof en ik heb zoo'n vreeselijke koude. Kom wat bij me op bed en vertel me dan wat!" "Goed, grootmoe," zegt Roodkapje en trekt hare laarsjes uit om het bed niet vuil te maken, doch nauwelijks is ze ook onder het dek gekroopen, of ze ziet dat grootmoeder toch zoo raar is. Rek-uit merkt dat en denkt: "Ha, ha! wat kijkt ze gek! Ik gelijk zeker wel niet heel veel op de oude vrouw, die daar in mijn lief ligt te rommelen, trappen, stompen, schoppen en sjouwen, als ze bezig is het huis schoon te maken." "Wat kijk je me toch vreemd aan, lieve kind!" bromt de wolf. "Ja, grootmoeder, ik weet niet, maar, maar --" "Wat, mijn lieve, beste krullebol?" "Wat heeft u toch vreeselijk groote oogen?" "Dat is om beter te kunnen zien wel een aardig rood kapje je op hebt!" "En wat een groote neus! Een neus als vaders jachtlaarzen!" "Dat is om de bloempjes, die ge mede gebracht hebt, beter te kunnen ruiken!" "En wat hebt ge groote tanden!" "Nu ja, ik moet toch de harde wafel kunnen knabbelen!" "Maar uwe armen zijn ook zoo lang en uwe nagels zijn zeker in geen jaar geknipt!" "Dat is om u beter te kunnen omhelzen, mijn schat!" "En wat heeft u een verschrikkelijk groot keelgat! Hu, daar kan wel eene heele koe door!" "Dat is om u ineens te kunnen doorslikken," brult de wolf, pakt het arme zieltje beet en... hap-flop-flap! Roodkapje zit bij moeder Allesgoed in den buik van den wolf, die na dat lekker maaltje zich doodbedaard te slapen legt.
Moeder Werkhard heeft al eens uitgekeken of ze den wagen van den houthakker Hiephip niet ziet aankomen, doch hoe ver ze ook in het bosch kijkt, zij ziet hem niet. Daar komt vader thuis met een hert op de schouders. Hij legt het neer, treedt binnen, gaat aan tafel zitten en zegt:
"Zoo'n vrachtje wordt een mensch gewaar.
Zeg, vrouw, zijn nu de wafels klaar?"
Moeder zucht en daar ze den wagen van Hiephip juist voorbij ziet rijden, snelt ze naar buiten en roept: "Zeg, buurman Hiephip, waar is Roodkapje?"
"Ik heb Roodkapje niet gezien!" is het antwoord van den man, die verder rijdt. "o, Mijn Roodkapje, mijn lief Roodkapje!" roept ze weenend uit en snelt naar binnen om haren man te vertellen, dat Roodkapje naar moeder Allesgoed gegaan, en nog niet thuis is.
Hierop zegt Schietgraag:
"Ik zag vanmorgen Rek-uit loopen,
Die was aan 't hagen en aan 't stroopen.
Ik zal hem zoeken: want ik gis,
Dat ik weet waar Roodkapjen is!"
Hij stond op, nam zijn groot jachtmes en snelde naar de hut van moeder allesgoed. De deur stond open. Hij trad binnen, en jawel, daar lag meneer Rek-uit zóó vast te slapen, dat hij van het geweld, dat Schietgraag maakte, niet eens wakker werd. "Wacht, jou onoogelijk beest, ik zal je eens even als een Chinees den buik opensnijden," zei hij, en sjiep-sjap, daar ging zijn buik open, en tot groote blijdschap van den jager kwamen moeder Allesgoed, heelemaal van de koorts gesteld, en Roodkapje springlevend te voorschijn. "Dag, vader," riep Roodkapje, "o, Wat was het in de buik van dien wolf vreeselijk donker! Wat ben ik blij, dat ik er uit ben!" "Mijn lieve zoon, wat moeten we nu toch met dien leelijken Rek-uit doen? Hij is nog niet dood?" vroeg moeder. Jager Schietgraag legde zijnen rechter wijsvinger op het voorhoofd en sprak:
"Ei, geef me spoedig naald en draad
En brengt me een' lading steenen,
Die stop ik handig in de plaats
Waaruit gij zijt verdwenen.
En heb ik dan dat werk verricht,
Dan naai ik Rek-uits buik weer dicht."
Moeder Allesgoed en Roodkapje gingen nu naar buiten, en brachten vier manden groote steenen binnen. De jager stopte ze met mand en al in den buik van den wolf, naaide de scheur stevig dicht en ging nu met grootmoeder en Roodkapje in een donker hoekje zitten om te zien wat er gebeuren zou. Pas zaten ze daar of Rek-uit werd wakker. Hij had eenen ergen dorst en sukkelde van bed af naar de beek om daar eens heerlijk te gaan drinken. Maar, och, och toen hij aan het kantje kwam, gleed hij in het water en ging dadelijk kopje onder. Dat kwam door die vier manden met steenen, die hij in zijnen buik had, weet-je! En welke moeite hij ook deed om weer boven te komen, alles om niet; Rek-uit moest verdrinken. Toen jager Schietgraag gezien had hoe het met den slok-op afgeloopen was, greep hij Roodkapje bij de hand en zeide tot moeder Allesgoed:
"Ik loop naar huis toe in galop
Eet nu de wafels lekker op!"
Grootmoeder zette zich aan tafel en begon te smullen, dat het een aard had: natuurlijk was die lieve, oude vrouw blijd, dat alles zoo bovenst goed afgeloopen was.
En moeder Werkhard? Wel, wat kon die anders dan ook blij zijn? Maar, eerst toch moest ze, als eene echte moeder, Roodkapje eens onderhanden nemen voor hare ongehoorzaamheid; want, al had ze nu met dat bloempjes plukken ook een goed doel gehad, -- moeder had gezegd: "Niet treuzelen, hoor!" en daarom had ze het moeten laten. Maar, erger was het, dat zij dien valschen Rek-uit zoo vertrouwd had, en dat nog wel, na er zoo dikwijls voor gewaarschuwd te zijn! Roodkapje begreep ook, dat zij moeders vermaning verdiend had. Weenend viel ze haar om den hals en riep: "Ik zal nooit meer ongehoorzaam zijn, moedertje!" -- Die belofte was voor de ouders genoeg. De tranen werden gedroogd; de stoelen bij de tafel geschoven, en de smulpartij begon.
Grootmoeder Allesgoed leefde nog heel lang en kreeg nog dikwijls wafels met boter en suiker. Moeder Werkhard zond haar dochter nooit meer alleen op pad. Roodkapje speelde nog lang met poes en geloofde ook, dat vader en moeder altijd goeden raad gaven, en dat de wolven wreede dieren zijn. Jager Schietgraag maakte nu, behalve op hazen, konijnen, herten, wilde zwijnen en beren, ook jacht op wolven, en telkens als hij er een geschoten had, zei hij:
"'K weet, dat dit beest, in elk geval
Nu geen Rek-uit meer worden zal."

Onderwerp

ATU 0333 - Little Red Riding Hood    ATU 0333 - Little Red Riding Hood   

AT 0333 - The Glutton (Red Riding Hood)    AT 0333 - The Glutton (Red Riding Hood)   

Beschrijving

Moeder waarschuwt Roodkapje om onderweg naar grootmoeder op het pad te blijven en niet te treuzelen. In het bos rust Roodkapje uit, ontmoet de wolf, vertelt dat ze naar grootmoeder gaat en waar ze woont. De wolf zegt dat hij op de schapen moet passen, maar gaat naar grootmoeders huis. Roodkapje vindt de wolf aardig en plukt bloemen. De wolf klopt aan, doet de stem van Roodkapje na, kan binnenkomen, eet grootmoeder op, zet haar muts en bril op en gaat in bed liggen. Roodkapje klopt aan, de wolf doet grootmoeders stem na, Roodkapje komt binnen, de wolf vraagt haar om in bed te komen, waar Roodkapje zich verbaast over de ogen, neus, tanden, armen, nagels, keelgat van grootmoeder, waarop de wolf haar opeet. Moeder maakt zich ongerust, vader heeft de wolf zien lopen en gaat naar grootmoeders huis. Hij snijdt de buik van de slapende wolf open, waar Roodkapje en grootmoeder uit komen. Hij vult de buik met stenen, naait de buik weer dicht. Als de wolf ontwaakt heeft hij dorst, gaat drinken, valt door het gewicht van de stenen voorover in het water en verdrinkt. Roodkapje belooft nooit meer ongehoorzaam te zijn en geen wolven te vertrouwen.

Bron

P. Louwerse. De geschiedenis van Roodkapje. Schoonhoven: Van Nooten, [ca. 1888]
KB: NBM Mfe 6219
Collectie Roodkapje/Karsdorp

Motief

K2011 - Wolf poses as ”grandmother“ and kills child.    K2011 - Wolf poses as ”grandmother“ and kills child.   

J21.5 - ”Do not leave the highway“:    J21.5 - ”Do not leave the highway“:   

Z18.1 - What makes your ears so big?--To hear the better, my child, etc.    Z18.1 - What makes your ears so big?--To hear the better, my child, etc.   

Q426 - Wolf cut open and filled with stones as punishment.    Q426 - Wolf cut open and filled with stones as punishment.   

B211.2.4 - Speaking wolf.    B211.2.4 - Speaking wolf.   

Naam Overig in Tekst

Schietgraag    Schietgraag   

Allesgoed    Allesgoed   

Roodkapje    Roodkapje   

Hiephip    Hiephip   

Stapstap    Stapstap   

Rek-uit    Rek-uit   

Werkhard    Werkhard   

Springgraag    Springgraag   

Keulse    Keulse   

Chinees    Chinees   

Pingpang    Pingpang   

Datum Invoer

2019-06-19