Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

ROODKAPJE241 - Roodkapje

Een sprookje (boek), 1960 - 1969

Hoofdtekst

Roodkapje
Aan de rand van een groot bos woonde een jager met zijn vrouw en hun enig dochtertje. De jagersvrouw had voor haar kleine meisje eens een helderrood kapje gemaakt, en dat vond het meisje zó mooi, dat ze geen ander mutsje meer op wilde hebben. Elke dag droeg zij het rode kapje, en daarom noemde iedereen haar Roodkapje. Roodkapje had ook een grootmoeder; die woonde helemaal aan de andere kant van het grote bos.
Op zekere dag zei de jagersvrouw: "Luister eens, Roodkapje! Ik heb vanmorgen vroeg wafels gebakken. Daar krijg jij er nu een paar van, en dan moet je er ook wat aan grootmoeder gaan brengen, want grootmoeder is pas ziek geweest en ze moet wat lekkers hebben om op te knappen. Ik heb de wafels voor grootmoeder in dit mandje gepakt, en ik heb er een fles lekkere, zoete bessenwijn bij gedaan. Nu moet jij als een flinke meid dat mandje naar grootmoeder gaan brengen." - "Dat is goed, moeder," zei Roodkapje, "ik weet de weg wel door het bos heen." - "Ja," zei moeder, "de weg weet je best. Maar denk er om: recht doorlopen en niet van het pad afgaan om naar vogeltjes te luisteren of om bloemen te plukken, want dan zou je in het bos kunnen verdwalen. Zul je daar goed om denken, Roodkapje?" - Roodkapje beloofde dat ze recht door zou lopen en niet zou afdwalen; en toen hing ze het mandje aan haar arm en ging op weg.
Ze was al een flink eind het bos in, toen zag ze naast het pad mooie bloempjes staan. - "O," dacht ze, "wat een mooie bloemetjes! Grootmoeder zal erg blij zijn, als ik voor haar wat bloemen meebreng. Bloemen horen toch bij ziekenbezoek! Ik kon er best wat plukken; ik kan er zó bij, zonder van het pad af te gaan." - Ze begon bloempjes te plukken vlak naast het pad. Iets verder van het pad af zag ze toen nog veel mooiere bloemen staan en die ging ze ook plukken. "Ik zal heus niet verdwalen," dacht ze, en ze vergat helemaal wat ze aan haar moeder beloofd had.
Ineens hoorde zij achter zich een stem, die zei: "Goeie morgen, lief meisje." - Toen zij omkeek, zag zij op het bospad een grote wolf staan. Ze werd heel niet bang, want ze wist niet dat een wolf een gevaarlijk en vals dier is. - "Goede morgen, Wolf," zei ze. - "Hoe heet je, lief meisje?" zei de wolf, en hij lachte zo vriendelijk als hij maar kon. - "Ik heet Roodkapje," zei het meisje. - "Een mooie naam," prees de wolf; "en waar ga je zo vroeg al heen?" - "Naar grootmoeder," zei Roodkapje, "ze is pas ziek geweest, en nu ga ik haar wat lekkers brengen." - "Weet jij alleen de weg te vinden naar je grootmoeder?" vroeg de wolf. - "O ja, best!" roep Roodkapje. "Zij woont precies aan het einde van het bospad, in het huisje met het schuine rieten dak." - "Dan is het goed," zei de wolf. "En nu ben je zeker bloemetjes aan het plukken voor je grootmoeder?" "Ja," zei Roodkapje "ik denk dat grootmoeder erg blij zal zijn als ik niet alleen wafels en bessenwijn, maar ook nog bloemen meebreng." - "O ja, riep de wolf, "dat zal grootmoeder vast erg aardig van je vinden. Pluk er maar flink veel, zo veel als je er vinden kunt. Kijk, verderop staan er nog meer - ga maar eens mee. En daar - nog wat verder - kijk eens wat daar een prachtige staan, net zo helder rood als je mooie kapje."
Roodkapje liep er met de wolf heen en begon ijverig te plukken. Toen zei de wolf: "het is jammer, Roodkapje, dat ik geen tijd heb om bij je te blijven en je te helpen. Ik heb haast, en moet toevallig de andere kant uit, anders zou ik op je wachten en dan konden we samen verder gaan. Maak maar een mooi boeketje voor je grootmoeder, en doe haar mijn groeten. Dag, lief Roodkapje." - "Dag, lieve wolf," zei Roodkapje, "nog wel bedankt voor het aanwijzen van de mooie bloemen." - "Niet te danken, Roodkapje", zei de wolf, keerde zich om en verdween tussen de bomen. Roodkapje ging rustig door met bloemen plukken.
"Dag lieve wolf," had Roodkapje gezegd. Maar wolven zijn nooit lief, en de wolf die Roodkapje ontmoet had was zelfs een heel erg valse en vraatzuchtige wolf. Hij had Roodkapje van het pad afgelokt om haar op te eten; maar toen hij van haar hoorde, dat zij op weg was naar haar grootmoeder, maakte hij het plan ze allebei te verslinden. Daarom had hij erg lief tegen Roodkapje gedaan, en had met haar gepraat om te weten te komen waar de grootmoeder woonde. En toen hij dat gehoord had, besloot hij eerst de grootmoeder te gaan verslinden, want Roodkapje zou wel het lekkerste hapje zijn, en het lekkerste wilde hij voor het laatst bewaren. Daarom had hij Roodkapje nog met rust gelaten, en had haar voorgejokt, dat hij haast had en dat hij een andere kant uit moest. Maar zo gauw Roodkapje hem niet meer kon zien, rende hij het bospad af recht naar het huisje van de grootmoeder.
Toen hij daar aankwam, klopte hij op de deur en zette een lief stemmetje op: "Grootmoeder, doe eens voor me open." - "Wie is daar?" riep de grootmoeder. - "Ik ben het, Roodkapje!" jokte de boze wolf. - "O, ben jij daar, Roodkapje?" zei de grootmoeder, "dat vind ik aardig. Maar ik kan de deur niet voor je open doen, want ik lig nog in bed en ik ben nog te zwak om op te staan. Trek maar aan het touw dat naast de deur hangt, dan gaat de deur open. O, wat ben ik blij dat je je oude grootmoeder eens komt opzoeken, Roodkapje! Kom jij maar gauw binnen." - De wolf trok aan het touw - de deur ging open - de wolf sprong naar binnen, recht naar grootmoeders bed - en in één grote hap slikte hij de arme grootmoeder in. Toen trok hij haar kleren aan, die voor het bed op een stoel lagen, hij zette haar grote witte muts op en ook haar bril, ging in grootmoeders bed liggen en schoof de gordijnen dicht. Zo wachtte hij Roodkapje af.
Roodkapje was intussen al maar bezig geweest met bloemen plukken en zij had een prachtige ruiker gemaakt. - "Zie zo," zei ze toen, "nu ga ik vlug naar grootmoeder." - Ze nam haar mandje weer op, vond het bospad terug en liep verder het bos door. Toen ze bij grootmoeders huisje kwam, vond zij het erg vreemd dat de deur open stond; ze ging niet dadelijk naar binnen, maar riep eerst: "Goede morgen, grootmoeder." - Toen ze geen antwoord kreeg, zette ze haar mandje bij de deur neer, liep naar het bed en schoof de gordijnen op zij. Ja, daar lag grootmoeder toch in bed, met haar grote muts op. Maar - wat zag ze er vreemd uit.
- "Grootmoedertje," riep Roodkapje, "wat heb je toch grote ogen!"
- "Dat is om je beter te kunnen zien," zei een stem in het bed.
- "Grootmoedertje, wat heb je een grote oren," riep Roodkapje.
- "Dat is, om je beter te kunnen horen," was het antwoord.
- "Grootmoedertje, wat heb je toch grote handen!" riep Roodkapje nu.
- "Dat is om je beter te kunnen pakken!" -
- "Grootmoedertje," riep Roodkapje, "wat heb je een vreselijk grote mond!"
- "Dat is om je beter te kunnen opeten!" - riep de wolf, en meteen sprong hij uit bed, pakte Roodkapje beet en hapte haar op.
Toen nu de boze wolf grootmoeder en Roodkapje allebei had ingeslikt, was hij zo verzadigd dat hij weer in bed kroop en in slaap viel. Even later lag hij zo hard te snurken, dat het buiten te horen was.
Toen gebeurde het dat de vader van Roodkapje, die jager was, langs het huisje kwam en het gesnurk hoorde. "Wel-wel," zei hij, "hoor grootmoeder eens snurken, en dat nog wel midden op de dag." - Maar toen zag hij bij grootmoeders huisdeur het bekende mandje met de wafels en met de fles heerlijke bessenwijn staan.
"Hé," zei de jager, "dat is het mandje van mijn kleine Roodkapje! Wat vreemd, dat het daar bij de open deur staat. Zou Roodkapje bij grootmoeder zijn? Maar nee, dan zou grootmoeder niet slapen! 't Is allemaal zo raar, ik ga eens even binnen kijken." - De jager ging naar binnen - en daar zag hij de wolf snurkend in het bed liggen. - "Ha, daar heb ik die oude booswicht eindelijk te pakken," dacht de jager en hij trok zijn mes om de wolf dood te steken. Maar meteen viel hem de gedachte in: "hoe komt die wolf in grootmoeders bed? En waar is grootmoeder? Zou de wolf haar verscheurd hebben? En zou Roodkapje misschien verschrikt zijn weggelopen en haar mandje in de steek gelaten hebben?" - Nu viel het hem pas op, dat die wolf een vreselijk dikke buik had. "Al zijn leven zul je zien, dat die lelijke schrok de arme grootmoeder ineens heeft ingeslikt! Maar dan leeft ze misschien nog, als ik er gauw bij ben." - Hij nam nu zijn geweer, mikte op de kop van de wolf, en doodde hem met één enkel schot. Toen trok de jager de wolf uit het bed, sneed de buik van de slok-op open - en daar kwam er meteen het puntje van een rood mutsje uit! De jager viel haast om van de schrik. "Mijn Roodkapje is ook door de wolf verslonden," jammerde hij. Maar meteen stak Roodkapje haar hoofd uit de wolf en zei: "Dag lieve vader! Wat ben ik blij, dat u mij verlost hebt. Het was zo vreselijk benauwd binnen in de wolf, en zo donker! Maar gelukkig was grootmoeder bij me." - Toen sprong Roodkapje uit de buik van de wolf, en langzaam kwam grootmoeder ook te voorschijn. Roodkapje vloog haar vader om de hals, zo blij was ze, en grootmoeder zei: "Kind, kind, wat is dat nog goed afgelopen."
Roodkapjes vader sleepte de dode wolf naar buiten en stroopte hem de dikke pels af, om die te gebruiken als voering voor zijn winterjas. Daar was hij echt mee in zijn schik.
En Roodkapje was blij, omdat er niets gebeurd was met mandje lekkers. En grootmoeder was blij, omdat de jager en Roodkapje bij haar op bezoek waren, want dat vond zij erg gezellig; zij gingen met hun drieën voor het huis in het zonnetje zitten. Grootmoeder at van de wafels en dronk van de bessenwijn, en toen voelde zij zich heel niet zwak of ziek meer. "Ik ben weer springlevend," zei ze lachend.
Roodkapje nam zich voor, in het vervolg beter op te passen en nooit meer een wolf te vertrouwen, al deed hij nog zo vriendelijk. En zij hield zich aan haar voornemen, want toen zij een tijdje later weer eens naar grootmoeder ging, en in het bos een andere wolf ontmoette, gaf zij zelfs geen antwoord op zijn mooie praatjes en liep ze recht door naar grootmoeders huis. Toen ze daar veilig binnen was, zei ze: "O grootmoeder, nu ben ik weer zo'n wolf tegengekomen. En die zei me heel vriendelijk goeden dag, en hij lachte tegen me. Maar toen zag ik zijn grote, scherpe tanden, en ik dacht: nee, lelijke wolf, ik vertrouw je niet, al doe je nog zo lief! - en ik ben niet eens blijven staan om naar hem te luisteren."
- "Dat is heel verstandig van je, Roodkapje," zei de grootmoeder. "Geloof maar: als hij je tussen de bomen was tegengekomen, inplaats van op het rechte pad, had hij je opgegeten." Dit zeggende schoof grootmoeder de grendel op de deur.
- "Hé grootmoeder," zei Roodkapje, "waarom grendel je de deur?"
- "om te zorgen, dat de wolf niet binnen kan komen," zei de grootmoeder.
Nauwelijks had ze dat gezegd, of daar ging het klop-klop op de deur. "Wie is daar?" vroeg grootmoeder. - "Ik ben Roodkapje," werd er buiten geroepen, "ik breng u een mandje met appels." -
Maar grootmoeder deed de deur niet open, en ging naast Roodkapje zitten en hield haar hand vast. Ze durfden geen van beiden iets te zeggen. De wolf klopte nog eens en nog eens, maar toen de deur dicht bleef, sprong hij zachtjes boven op het rieten dak van het huisje. Daar wilde hij blijven wachten tot Roodkapje de deur uit kwam om naar huis te gaan; dan zou hij boven op haar springen en haar toch nog opeten. Maar Grootmoeder had gehoord dat de wolf op het dak zat, en begreep zijn boze plan.
Nu was er naast het huis een stenen waterput; het raam van grootmoeders keuken was er vlak bij. Grootmoeder nam nu een grote ham en legde die door het raam heen op de rand van de put. De wolf kreeg al gauw de reuk van de ham in zijn neus en stak snuivend zijn kop vooruit om te ontdekken waar die heerlijke geur vandaan kwam. Maar hij rekte zijn hals zover uit, dat hij zijn evenwicht verloor en van het schuine dak afgleed. Hij kon zich nergens aan vastgrijpen, en plonste recht de diepe waterput in, waar hij verdronk.

Onderwerp

ATU 0333 - Little Red Riding Hood    ATU 0333 - Little Red Riding Hood   

AT 0333 - The Glutton (Red Riding Hood)    AT 0333 - The Glutton (Red Riding Hood)   

Beschrijving

Moeder waarschuwt Roodkapje om onderweg naar grootmoeder niet te treuzelen en op het pad te blijven. Ondanks haar belofte plukt Roodkapje toch bloemen, dwaalt af, komt de wolf tegen, ze vertelt dat ze onderweg is naar grootmoeder en waar die woont. De wolf bedenkt dat als hij eerst grootmoeder opeet, en Roodkapje als lekkerste als laatste. Hij gaat naar grootmoeders huis, klopt aan, doet Roodkapjes stem na, eet grootmoeder op, trekt haar kleren aan en gaat in bed liggen. Roodkapje verbaast zich over de grote ogen, oren, handen en mond van grootmoeder, waarna de wolf haar opeet. De wolf snurkt in zijn slaap zo hard dat haar vader, die jager is, gaat kijken, de wolf doodschiet, bedenkt dat grootmoeder kan zijn opgegeten, met de buik van de wolf opensnijdt, waar Roodkapje en grootmoeder uit komen. Vader stroopt de pels van de wolf. Roodkapje neemt zich voor in het vervolg geen wolf meer te vertrouwen. Een tijdje later wordt ze onderweg naar grootmoeder in het bos weer aangesproken door een wolf, maar nu luistert ze niet. Als grootmoeder het hoort, vergrendelt ze de deur, de wolf klopt aan en doet de stem van Roodkapje na, grootmoeder reageert niet, waarna de wolf op het dak springt. Grootmoeder legt een ham op de rand van de waterput, de wolf rekt zich uit, glijdt in de put en verdrinkt.

Bron

Er was eens ...... [S.l.]: [s.n.], [196-?]
KB: KW XKZ 0950
Collectie Roodkapje/Karsdorp

Motief

J21.5 - ”Do not leave the highway“:    J21.5 - ”Do not leave the highway“:   

B211.2.4 - Speaking wolf.    B211.2.4 - Speaking wolf.   

K2011 - Wolf poses as ”grandmother“ and kills child.    K2011 - Wolf poses as ”grandmother“ and kills child.   

Z18.1 - What makes your ears so big?--To hear the better, my child, etc.    Z18.1 - What makes your ears so big?--To hear the better, my child, etc.   

Naam Overig in Tekst

Roodkapje    Roodkapje   

Wolf    Wolf   

Datum Invoer

2019-04-03