Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

FRANKE142 - De heks in de Botermoud

Een sage (boek), 1934

Hoofdtekst

Om Terschelling ruischt de zee. De golven rollen af en aan en zingen hun wonderlijk lied.
Er is veel te vernemen in dat lied van de golven maar je moet het kunnen verstaan. Ze zingen van zulke wonderlijke zaken.
Ook is er veel te zien op de golven. Maar je moet de kunst verstaan om zoo te kijken dat je de wonderlijke dingen ziet.
Is het niet eens voorgevallen, voor jaren, dat iemand de golven zoo vreemd hoorde ruischen? Zoo anders dan anders. Je zou zoo gezegd hebben, och, dat is het gewone geruisch en gedruisch van de zee, maar als je wat aandachtiger luisterde dan hoorde je toch wel dat het niet gewoon was. Het was het geruisch en gesuis van de golven die uitliepen op het breede, vlakke strand van het eiland ja, maar er was toch ook nog iets anders in.
Was het muziek? Was het gezang?
Wie zal het zeggen. Het klonk zoo ongewoon, zooals je nog nooit gehoord had; iets heel aparts was er in.
De man die het hoorde stond verrukt stil en staarde zee in.
Wat hoorde hij toch voor een vreemd geruisch? Kwam het van de zee of uit de hemel? Was het muziek?
Het was zingen. Zeker, hij hoorde het nu duidelijk; het was een vrouwenstem die zong. Een heerlijke, weeke vrouwenstem en die zong een lied dat zeker nog nooit op Terschelling geklonken had.
Hij luisterde en luisterde en ging geheel en al op in het wonderlijke gezang dat over de ruischende golven aanzweefde.
En toen hij daar zoo stond zag hij heel in de verte een stip dobberen, op de toppen van de golven.
Hè, dacht de man, wat zou dat voor een stip wezen? Hij lijkt wel of het naar het strand komt.
Maar vreemd, het leek wel of het gezang van die stip kwam, en die stip zelf, die al dichter en dichter bij kwam, bleek heelemaal geen stip te zijn maar een bootje.
Een bijzonder soort van bootje. Klein en vreemd van vorm.
En in dat kleine vreemde bootje zat een stralende jonge vrouw. Een heerlijke naakte vrouw met blonde haren en blauwe oogen. De borsten waren klein en hard en de tepeltjes kleurden rozig.
De man aan het strand zag het alles duidelijk voor zich. Hij hoorde het wonderlijke gezang en zag de verleidelijke gestalte. Hij zag hoe het bootje naar de kant dreef, hoe de vrouw op het breede vlakke strand stapte en hoe ze toen in het duin verdween.
De man aan het strand wist niet of hij gedroomd had of dat het werkelijkheid was. Had hij werkelijk dat wondere gezang gehoord of had hij het zich maar verbeeld? Had hij een heerlijke jonge vrouw gezien, een vrouw met rozeroode tepeltjes en sierlijke slanke beenen of was het maar gezichtsbedrog geweest?
Hij wreef zich over de oogen en hij kneep zich in de arm om zich er van te overtuigen dat hij niet sliep. Dat hij niet in zijn bed lag maar echt hier aan het strand stond.
Zou hij de vrouw gaan zoeken? Of naar haar bootje gaan? Ze zou immers bij haar bootje terugkeeren. Wanneer ze klaar was in het duin zou ze zeker terugkomen. Dan kon hij haar zien en spreken misschien.
En de man aan het strand liep naar de plaats waar de verschijning geland was en vond daar inplaats van een bootje een botermoud. Een doodgewone botermoud en twee pollepels lagen er in. Dat waren de riemen.
Vreemd, zoo'n vaartuig had hij nog nooit gezien en was daar nu die heerlijke verschijning mee aan land gekomen?
Wonderlijk ruischten de golven om Terschelling en vreemd suisde de wind.
De man streek zich met de hand over de oogen. Zou hij dan toch droomen?
Als hij het bootje eens verstopte?
Hoe kwam hij op die inval?
Ja, hoe komt alles. Hoe komt het dat de golven zoo wonderlijk ruischen kunnen wanneer een man alleen aan het strand staat en over de verre wijde zee tuurt? Hoe komt dat?
Genoeg. De man verstopte het wonderlijke bootje en ook de pollepels onder het wier; zette zich een eindje verder op het strand en wachtte.
Waarop? Wist hij het zelf?
Wat doet het er toe. Hij zat daar en wachtte, en zie, na eenige tijd kwam de vrouw uit het duin terug en zoch naar haar bootje. Haar blauwe oogen stonden groot open en de angst sidderde er in. Ze zocht en zocht maar vond niet en eindelijk ontdekte ze de man die daar alleen op het strand zat.
Of hij haar bootje soms gezien had? Waar was haar bootje? Ze moest dadelijk weg, dadelijk.
De man aarzelde. Zou hij het zeggen? Waarom eigenlijk?
Ja, maar de angst in de blauwe oogen van de schoone vrouw.
Wat ging hem die angst aan? De vrouw, die stond immers voor hem.
Maar ze smeekte zoo hartverscheurend. Weet ge waar mijn bootje is, zeg het me dan. Ik moet dadelijk weg. Moet ik hier nog een oogenblik langer blijven dan is mijn ongeluk niet te overzien. Zeg me toch waar het is!
En de man, die aanvankelijk enkel maar de heerlijke naakte vrouw zag, aarzelde.
Zou hij het zeggen?
De vrouw drong aan. Ze zou hem beloonen. Later zou ze hem beloonen maar nu moest hij haar het bootje terug geven.
En de man liet zich verteederen. Hij wees haar het hoopje zeewier waaronder het verborgen lag.
En niet zoodra had de vrouw het gevonden of ze stapte in de botermoud en roeide weg met haar twee pollepels, zoo vlug, zoo vlug, dat ze in een oogenblik uit het gezicht verdwenen was.
En de man aan het strand streek over zijn oogen. Hij hij gedroomd of ...?
Later kon hij zijn belooning krijgen maar men zegt dat hij die niet aangenomen heeft.
Nee, een belooning van een heks ... Al is ze dan ook nog zoo verleidelijk ...

Onderwerp

SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste    SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste   

Beschrijving

Een man hoorde in het geruis van de golven het gezang van een vrouw. Het gezang kwam van een naakte vrouw op zee. De man zag de vrouw uit haar boot het strand opstappen en verdwijnen in de duinen. In plaats van een bootje vond de man een botermoud met twee pollepels. Hij verstopte het wonderlijke bootje onder het wier en wachtte de vrouw op. Toen de vrouw terugkwam, zocht zij naar haar bootje en beloofde de man te belonen als hij vertelde waar het was. De man had echter nooit de beloning in ontvangst genomen omdat de vrouw een heks was.

Bron

Legenden langs de Noordzee/ S. Franke. - Zutphen: W.J. Thieme & Cie, 1934, p. 214-217.

Commentaar

Een botermoud is een lage, houten bak waarin de boter gedaan wordt, nadat zij gekarnd is, en waarin zij wordt uitgewassen en van tijd tot tijd doorgewerkt tot de boter eetbaar is.

Naam Locatie in Tekst

Terschelling    Terschelling   

Plaats van Handelen

Terschelling    Terschelling