Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

CBOEK010 - De tooverheks

Een sprookje (brief), maandag 22 januari 1894

Hoofdtekst

De Tooverheks
Daar waren eens een koning en een koningin. De koningin ging alle dagen naar een groot bos om te bidden.
Eens kwam er een oud vrouwtje bij haar en vroeg: "Wat doet u hier?"
"Och lief vrouwtje, ik wil 't u wel zeggen, maar u kunt mij toch niet helpen. Ik ben al zoolang getrouwd en ik zou zoo graag een kindje, een zoontje, hebben."
"O," zeide het oude vrouwtje, "dat valt me mee, ik kan u, denk ik, wel helpen. Hier is een boontje, poot dat in huis in een bloempot en kom dan toch iedere dag hier bidden."
En zo deed de koningin. Nog geen jaar later had ze een lief mooi zoontje.
"Maar," zei de oude vrouw in 't bosch de laatste keer, dat zij daar kwam, "u moogt het kind nooit alleen buiten laten loopen en liefst altijd in huis houden. Want als hij een eindje zonder u buiten loopt zal hem een groot ongeluk overkomen. Gij moet hem bij u houden totdat hij 12 jaar is."
De koningin paste hem heel best op totdat hij al 11 jaar was. Toen gaf de koning een groot jagersfeest aan de jonge edelen uit de buurt. Deze heeren wilden het prinsje zoo gaarne meehebben op de jacht.
Ze bedelden zóólang en beloofden zóó goed op hem te passen, dat de koning zei: "Kom, 't is al zoolang goedgegaan, dat zal 't wel verder ook doen. Neem hem maar mee, maar wees voorzichtig met hem."
De jonge prins schoot zelf een groot hert maar het schot doodde niet dadelijk het hert, en het liep het bosch in. De prins erachteraan maar dit ging zoover, dat het avond werd, toen de prins ontdekte, dat hij in een groot bosch verdwaald was. Het hert was in de struiken verdwenen en daar stond hij nu heel eenzaam. Hij klom op een hoogtetje, waarop een groote boom stond, maar hij had nooit geleerd boomen klimmen en keek dus van de hoogte zoo goed hij kon om zich heen. Heel in de verte zag hij een lichtje waar hij op afging en dat uit een klein huisje kwam.
Een oude vrouw deed hem op zijn geklop de deur open en toen hij haar alles verteld had zei ze: "Kom jij maar binnen, je mag hier best slapen als je morgen een boodschap voor mij wilt doen."
De prins zei heel vrolijk: "Wel graag." Hij dacht: "Misschien wat kousenwol of zoo in de stad [kopen]". Maar jawel, dat kwam anders uit. In de hut waren nog 3 blonde meisjes die "moeder" zeiden tegen de oude vrouw. De oudste vooral was heel vriendelijk tegen de prins en hielp hem met alles, bracht hem warme melk en hielp [hem] naar boven naar zijn kamertje, waar hij den heelen nacht heerlijk sliep. De prins was recht opgeruimd. "Het lieve meisje," dacht hij, "zal mij stellig de weg uit het bosch wel wijzen."
De oude vrouw kwam voor den dag en zei: "Zoo, nu de boodschap. Hier is een houten bijltje, ik zal met u naar het bosch gaan, je moet vandaag het heele bosch omhakken, maar als het vandaag niet klaarkomt, hak ik je het hoofd af."
Nu dacht de prins: "Dan moet mijn hoofd er zeker af want ik kan niet eens hakken en dan nog met een houten bijl."
Toen de oude vrouw weg was, ging hij van angst en schrik zitten huilen.
's Middags kwam het lieve meisje hem eten brengen en zei: "Wacht maar, je zult al wel moe genoeg wezen van 't loopen van gisteren. Ga maar liggen slapen, ik zal 't wel doen."
Zij had stilletjes de tooverstok van de oude vrouw, die een heks was, meegenomen en liet al de boomen daarmede omvallen behalve één.
"Zie zoo," zei ze toen ze de prins wakker maakte, "nu moet je maar flink hakken op deze ééne boom, als de heks vanavond komt om je werk na te zien. Ze heeft ons alle drie gestolen en we durven niet wegloopen."
Toen ging het meisje naar huis terug. 's Avonds ging de heks naar het bosch en nam het meisje mee.
Nu zei ze tegen de prins: "Je bent flink ijverig geweest, nu mag je trouwen met dit lieve meisje en nu moet je je van dit hout een groot huis bouwen waar jelui in kunt wonen."
"Och," zegt de prins, "dat kan ik niet."
"Ja, dat moet je toch maar zien te doen, je hebt het hout ook wel zoo netjes gebouwd. En als je 't niet kunt dan moet je hoofd er toch maar af."
Het meisje stootte hem achter de rug van de heks aan den arm.
"Wacht maar," zei ze, "ik heb de tooverstok nog, ik zal je wel helpen."
En fluks was de volgende dag het heele huis klaar met deuren en vensters, kasten, tafels en stoelen en gordijnen voor de bedstee. Ze gingen den dag daarop trouwen, niet op het stadhuis, maar zoomaar, en gingen 's avonds moe van al het werk en de drukte in de nieuwe bedstee slapen. Opeens hoorden ze iemand roepen, en herkennen de stem van de oude heks. Ze riep: "Slaap jelui al?"
"Neen! nog niet!"
Nu wachtte de heks nog een poosje tot ze slapen zouden, maar het meisje zei: "Laten we zoetjes onze kleeren aantrekken."
Ze maakten de beddegordijnen aan elkaar en aan de knop van het raam en daarlangs lieten zij zich naar beneden zakken en liepen ze hard weg.
De heks riep alweer eens: "Slaap jelui al?"
En toen ze niets meer hoorde ging ze naar boven en sneed met een groot mes overkruis door het bed heen. Als zij er ingelegen hadden, waren ze doorgesneden en dood geweest. De volgende dag ging de heks naar 't nieuwe huis zien en zag toen ze bij de bedstee kwam dat ze er al uit waren geweest en dat ze al de dekens stuk had gesneden. Dit maakte haar razend.
In huis gekomen zei ze tegen haar man: "Jij kunt hard loopen, haal ze gauw op."
De man liep hen achterna. Juist meende hij heel in de verte iets te zien, toen zij beiden hem zagen. Gauw veranderde het meisje hen beiden door een tikje met de tooverstaf in bloemen. De man wou juist grijpen toen hij zag dat hij zich stellig vergist had want dat hij bloemen had gezien. Hij ging naar huis en vertelde dit aan zijn vrouw.
Zij zei: "Had de bloemen maar afgeplukt, dat zijn ze. Ga gauw weêrom en breng alles meê wat je zoo ziet en wat je denkt dat zij zijn, want dan zijn ze 't ook."
De man liep wat hij kon (want die man had ze ook gestolen en die was al even bang voor haar). Maar de bloemen waren weg en hij zag niets meer. Eindelijk dacht hij ze te zien.
Maar 't meisje zag hem ook en maakte van zichzelf een kerk met een preekstoel en zei tegen de Prins: "Ik zal u in een domine veranderen, dan moet je maar flink op de preekstoel gaan staan preêken."
"Och," zei de Prins, "ik kan niet preêken, wat zal ik zeggen?"
De man ziet in eens dat hij niet goeg gezien heeft, dat het een kerk was wat hij zach.
Hij ging de kerk binnen en hoorde de predikant 3 maal zeggen: "'t Is morgen zondag!"
"Och," dacht de man, "dat is een mooie domine, zoo kan ik ook wel preeken. Denkt ie dat ik dat zelf niet weet?"
Hij smeet de kerkdeur achter zich toe en ging naar huis om alles aan de heks te vertellen.
"Och," zei de heks, "je bent een domkop, je bent nergens goed voor: dat waren ze!"
Nu zei die man: "Ik kan die heele kerk met preekstoel en al toch niet meebrengen?"
"Best," zei de heks, "pas op dat ik jou niet in een kerk verander. Ik zal er zelf op los gaan, dan zul je eens zien hoe gauw ik ze in handen heb."
Ze gunde zich de tijd niet om haar muts dicht te strikken of haar tooverstaf op te zoeken, maar stoof zoo de deur uit het bosch in. Heel ver weg kwam ze voor een groot water. Het meisje had haar zien aankomen en had zichzelf veranderd in een groot water en de Prins in een eendje.
Ze zei tegen de prins: "Nu moet je goed in 't midden blijven en al komt ze ook nog zoo lokken, dan moet je toch niet aan de kant komen, want dan zijn we verloren. Ik ben nu veel banger als toen de man kwam."
Toen de heks bij het water kwam, bleef het eendje mooi in het midden en hoe ze ook stukjes brood gooide en het diertje lokte, hij kwam niet.
"Wacht maar," dacht ze, "mij fop jelui niet. Ik weet best dat jullie het bent. Ik zal wel raad maken. Foei, ik ben moê en warm van 't loopen en heb flink dorst." Zoo begon ze het water te drinken. Ze zuchtte en steunde, maar ze dronk maar door. Ze kon bijna geen adem meer halen, maar ze dronk toch maar door. Ze had bijna alles op, het eendje zwom nog maar in een klein plasje.
Toen de heks merkte dat ze niet meer kon en dat ze zou barsten, toen riep ze: "Kom jelui maar hier, 't is gedaan met me. Kijk maar, ik ben gebarsten en sterf. Neem dit kleine doosje nog maar, dat kan je nog wel eens te pas komen."
En toen was ze dood. De prins en het meisje liepen zoolang tot ze aan het paleis van de koning kwamen.
Voordat zij er waren zei het meisje tegen de prins: "Je moet je van niemand laten zoenen, want dan zou je mij niet meer kennen en ik ben toch je vrouw, en wou dat ook graag blijven, en [we] hebben al zooveel met elkander beleefd."
"Neen," zei de prins, "daar zal ik wel voor oppassen."
"Zie je," zei ze, "ik zal wel een dienst zoeken. Blijf jij dan maar bij je pa, dan kunnen wij elkaar nu en dan toch wel eens zien. Je moet dan maar niet vertellen dat je met een meid getrouwd bent."
Het meisje verhuurde zich bij de molenaar en de prins kwam in 't paleis. Daar begonnen ze hem allemaal te kussen en om den hals te vallen en er was een vreugde van belang nu de prins er weer was. De volgende dag gaf de koningin een heel groot feest ter eere van de prins. De heele buurt werd verzocht omdat iedereen, arm en rijk, had helpen zoeken toen de Prins op de jacht was weggeraakt. De molenaar maakte zich ook klaar voor 't feest en trok zen beste pak aan.
't Meisje zei tegen hem: "Ik zou ook wel meê willen "
"Ja," zei de molenaar, "maar dat gaat niet."
"Kom, ik heb er toch zoo'n lust in."
"Ja, maar je hebt geen mooie kleeren en in dit pak kun je toch niet gaan."
"Wacht maar," zei ze, "ik heb wel mooie kleeren."
Met haar tooverstokje sloeg ze, toen ze op haar kamertje was gekomen, op het doosje en daar kwam een prachtige japon uit. Op het feest was ze veel mooier gekleed dan de koningin en ze was zelf een beeldmooi meisje.
De koningin vroeg haar om de japon en toen zei ze: "Jawel, als ik een nacht hier in 't paleis mag blijven."
"O ja," zei de koningin, "dat kan best."
Zoo ging ze, toen alles stil was, naar de prins, maar die herinnerde zich niets meer en herkende haar ook niet, want hij had zich laten kussen door zijn moeder en al zijn tantes.
"Ach," riep ze, "ik ben toch je lieve vrouw, ken je me nu niet meer?"
's Morgens ging het meisje terug naar de Molenaar. Dien avond zou er nog eens een groot feest zijn en de Molenaar ging er ook weer heen.
't Meisje zei: "Ik wil ook graag weer gaan."
"Ja, maar nu is je japon weg en wat nu?"
"O," zei het meisje, "dat is geen bezwaar."
En nu kwam ze op het feest in nog prachtiger japon.
"O," riep de koningin frank, "die moet u mij toch geven."
"Goed," zei het meisje, "als ik vannacht weer hier mag blijven."
"O, zeker," zei de koningin, "een dame met zooveel smaak zien we graag aan ons hof."
Het meisje ging naar de Prins en sprak met hem. Hij luisterde nu al een beetje beter. De oude koning had zich in de kast verstopt want de hovelingen hadden hem verteld dat de logeé naar de Prins ging. Zoo hoorde de koning alles wat ze bespraken.
"Och," zei het meisje, "weet je niets meer van alles wat in het bosch is gebeurd en hoe ik je geholpen heb en hoe die heks ons altijd wou vangen totdat ze gebarsten is van al het water?"
"Ja," zei de prins, "nu herinner ik me alles weer en hoe goed en lief je voor mij bent geweest, en hoe wij allemaal zooveel aan je verschuldigt zijn, maar wat moet ik dan zeggen tegen mijn vader?"
"Wel," zei het meisje, "vertel aan je papa dat je 2 ringen hebt, één van lieflijkheid en één van onlieflijkheid. Welke zal ik wegdoen? En dan moet je maar doen zooals je pa zegt."
Dat vond de koning in de kast nu heel lief gezegd van het meisje dat ze den prins leerde aan zijn vader gehoorzaam te zijn. Toen de prins sliep, sloop de koning stilletjes uit de kast. De volgende morgen vertelde de Prins hem alles.
De koning zei: "Je moet de ring van onlieflijkheid wegdoen en de andere houden, dan zullen we zeker allemaal gelukkig wezen. Ik heb van nacht alles gehoord en we zullen je vrouw allemaal heel lief hebben."
De koning vertelde het aan de koningin, er werd een rijtuig met 6 paarden ingespannen en daarmeê gingen zij de meid van de Molenaar halen die nog gauw even een prachtige japon tooverde uit het doosje van de heks, en toen in 't rijtuig klom. Dienzelfden dag nog trouwden zij plechtig op het stadshuis en in de kerk en 's avonds was er een groote bruiloft en ze leefden allemaal nog heel lang en gelukkig. Einde.

Onderwerp

AT 0313 - The Magic Flight    AT 0313 - The Magic Flight   

ATU 0313 - The Magic Flight.    ATU 0313 - The Magic Flight.   

Beschrijving

Een koningin kan geen kinderen krijgen. Een oude heks zorgt ervoor dat ze een zoon krijgt op voorwaarde dat het kind voor zijn twaalfde jaar nooit alleen gelaten mag worden. De jongen wordt toch alleen gelaten en komt in het huis van de heks terecht. Hij moet allerlei moeilijke opdrachten volbrengen omdat anders zijn hoofd eraf gehakt wordt. Een meisje dat ook bij de heks woont, helpt hem door middel van de toverstok die ze van de heks gestolen heeft. Daarna ontsnappen het meisje en de jongen samen. De heks komt hen achterna, maar gaat dood doordat ze teveel water heeft gedronken. Voordat ze sterft geeft ze het meisje een toverdoosje. De prins gaat naar zijn ouders terug en het meisje gaat bij een molenaar werken. De prins moet het meisje beloven dat hij zich door niemand anders laat zoenen, maar hij laat zich toch zoenen door zijn moeder en door zijn tantes. Hierdoor herkent hij het meisje niet wanneer ze naar een feest op het kasteel komt. Het meisje geeft de koningin twee prachtige jurken die ze met behulp van haar toverdoosje gekregen heeft. Het meisje mag als tegenprestatie twee nachten bij de prins in het kasteel blijven slapen. Op de tweede nacht herkent hij haar weer. De koning heeft ze afgeluisterd en weet nu, hoe lief het meisje is. Ze mag met zijn zoon trouwen.

Bron

Collectie Boekenoogen (archief Meertens Instituut)

Commentaar

22 januari 1894
The Girl as Helper in the Hero's Flight

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:22