Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

CBOEK262 - Een kluchtig liedje, van de goedigheid eener weduw-vrouw

Een sprookje (brief), 1881 - 1900

Hoofdtekst

Een kluchtig liedje, van de goedigheid eener weduw-vrouw
(wijs: Met een pluimke op)

Weduwvrouwtjes! al te malen,
Stelt uw droefheid aan een kant,
Ik zal u wat gaan verhalen,
Geschied in het Luijerland;
Van een weduwvrouw nog kras,
Die haar man gestorven was.
Zeven weken en drie dagen,
Hoort eens hoe dat daar kwam vragen,
Een schoenmaker naar logies,
Die kwam reizen van Parijs.

Deze vrouw uit caritatie,
Was den armen goedertier.
Zij zei: "Vriend, kom van de straten,
Zit in huis wat bij 't vier."
Hij sprak haar met goe woorden toe,
"Vrouwtje lief! ik ben zoo moe."
Zij vragen* aan hem met reden: *(vraagde)
"Vriend, vanwaar komt gij getreden?"
"Van Parijs," sprak deze knecht,
Daar het gaat nu alles slecht."

"Komt gij van het Paradijs getreden,
Vriend, gij zijt mij wellekom,
Mijn man is ook overleden,
Maar en komt niet eens weerom.
En den Pastoor maakt mij wijs,
Dat hij is in 't Paradijs.
Zijt gij nu van daar gekomen,
Hept gij niets van hem vernomen?
Het was zoo een goede man,
Die wel klompen maken kan."

"Ja, ik ken hem wel terdegen,"
Sprak deez' fijn geslepen knecht,
"Hij heeft op mijn logies gelegen,
Och, het gaat met hem zoo slecht.
Hij is wel in 't hemelperk,
Maar hij loopt daar zonder werk,
Want dit zijn de meeste plagen,
Niemand mag daar klompen dragen;
Dus loopt hij zonder schoen,
En zonder kleeren aan te doen."

"Lieve heer, mijn leden beven,"
Sprak die vrouw geheel belaan,
"Hij kon hier zo weeld'rig leven,
Moest hij daarom van mij gaan?
't Is waar, hij was heel naakt gesteld
Zonder kleeren, zonder geld."
"Ik zwijg toch van meer te spreken,"
Sprak de knecht, "mijn hart moet breken,
Want hij is gelijk de dood
Door de arremoede groot."

"Vriend, keert gij haast wederomme?
'k Zal terstond maken gereed,
Twintig guldens geld in somme,
En daarbij zijn beste kleed.
'k Zal het steken in een zak,
Gij kunt 't dragen met gemak."
"'k Zal het doen zonder te falen,
Maar dan moet gij me betalen."
Zij zei: "Ik weiger u geen geld,
Ziet dat gij het maar goed bestelt."

Zij maakte de accordatie,
Dat zij gaf een patekon,
Toen sprak deze vrouw: "Eilasie,
Dat is nog geld wat mijn man won."
Heeft dat pak hem opgeleid,
En heeft hem adieu gezeid.
Toen ging zij bij haar geburen
Vertellen haar avonturen,
Wat dat zij van hare schat
Aan haar man gezonden had.

"Wel wie drommel zou op aarde,"
Sprak een man, "gij zijt dit kwijt,
Ten zij dat er een te paarde,
Met er haast hem achter rijdt."
Hij sprong op het paard aldaar,
En hij reed hem achter na.
Maar de knecht keek dikwijls omme,
En toen hij dat paard aan zag komme,
Stak hij het daar in een gracht
En wenkte hem goeden dag.

"Vriend! hebt gij niet een vernomen,
Met een groote zak belaan?"
"Ja," sprak hij, "ik heb hem zien komen,
Maar hij is in 't bosch gegaan."
Hij zei: "Ei, houd mijn paard nog wat,
Ik zal hem loopen achter 't gat."
Dat was't wat de knecht begeerde,
Hij sprong haastelijk te peerde,
Met het paard zoo reed hij voort,
Dat van hem nooit is gehoord.

Toen hij 't bosch wel had doorkeken,
Is hij wederom gekeerd,
Maar de man stond zonder spreken,
Als hij hem vond zonder peerd.
Dus bedacht hij zijner haat (lees: te zijner baat)
Een slimmen goeden raad;
Hij ging aan de vrouw verkonden:
"Och, ik heb den bode gevonden,
Ja, gij hebt immers gelijk,
Dat hij kwam van 't hemelrijk.

Ach, hij scheid[d]e hier van 't leven,
Somtijds viel hij op zijn knien.
Ik heb hem mijn paard gegeven,
Omdat hij nog zoude zien,
Want hij was zeer zwaar gelaan,
Dat hij niet en konde(n) gaan."
"Och gebuur, ik zal 't u loonen,
Dat gij uw goed hart ging toonen.
'k Wil betalen straks uw paard,
Zeg mij maar wat het was waard."

Zij betaalde hem 't paard mits dezen
En zij sprak geheel verblijd:
"Nu behoef ik niet te vreezen,
Wat zal hij in korten tijd,
In het Paradijs dan zijn,
Want mijn man is uit de pijn."
Dus waren zij alle drij
Nu zeer vrolijk en regt blij.
't Vrouwtje was gerust gesteld,
Wie lacht niet daar men dit vertelt?

(De Tweede Nieuwe Overtoomsche Marktschipper, 19-23)


Onderwerp

AT 1540 - The Student from Paradise (Paris)    AT 1540 - The Student from Paradise (Paris)   

ATU 1540 - The Student from Paradise (Paris).    ATU 1540 - The Student from Paradise (Paris).   

Beschrijving

Een schoenmaker uit Parijs wordt door een weduwvrouw fout verstaan; zij denkt dat hij uit het paradijs komt. Wanneer zij naar haar overleden man vraagt zegt de schoenmaker hem te kennen. Als ze hoort dat haar man in armoede leeft geeft ze de schoenmaker geld en kleren mee. Ze vertelt het haar buren die haar vertellen dat ze bedrogen is. De buurman gaat de bedrieger op zijn paard achterna, die ziet hem aankomen en zegt dat de schoenmaker het bos ingegaan is. Terwijl de buurman het bos doorzoekt, gaat de bedrieger er op het paard waarop hij past vandoor. De buurman vertelt de vrouw dat hij de schoenmaker inderdaad uit de hemel kwam, en dat hij zijn paard aan hem gegeven heeft. De vrouw vergoedt het paard, en zijn er drie mensen tevreden.

Bron

Collectie Boekenoogen (archief Meertens Instituut)

Commentaar

eind 19e eeuw
De tekst is overgenomen uit De Tweede Nieuwe Overtoomsche Marktschipper, 19-23.
Patekon = patakon, patagon: een zilveren munt (zie WNT XII,i, 751-752)
The Student from Paradise (Paris)

Naam Overig in Tekst

Luijerland    Luijerland   

Naam Locatie in Tekst

Parijs    Parijs   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:22