Hoofdtekst
Er was eens een moeder, die had een eigen en een stiefdochtertje. Haar eigen dochter was heel boos en de andere heel goed. Nu moest de goede eens water halen uit de put. Toen zij daar aankwam, zat een oud vrouwtje op de rand en vroeg om wat te drinken.
Bertha gaf haar dit heel vriendelijk en de oude vrouw zei: "Gij zijt een goed kind. Ik ben een toovergodin. Als gij nu thuis komt en gij spreekt, zullen er bij ieder woord robijnen, paarlen en edelsteenen uit uw mond komen," en meteen was de toovergodin verdwenen.
Toen zij thuis kwam, was de moeder kwaad, omdat ze niet dadelijk teruggekomen was. Nu vertelde Bertha van de oude vrouw en bij ieder woord kwamen er diamanten en paarlen uit haar mond.
Den anderen dag zei de moeder tegen de booze Anna: "Nu moet jij eens water halen," dan kon zij ook van die kostbaarheden krijgen, maar Anna, die nooit geen water haalde, ging knorrig heen, maar bij de put zat nu een deftige dame, die zeide: "Meisje, geef me eens wat te drinken."
Anna, die niet dacht dat het dezelfde toovergodin was, zei heel boos: "Als je drinken wil, krijg het zelf."
"Foei, wat zijt gij een boos meisje," zei de toovergodin, "er zullen bij ieder woord, dat gij spreekt, padden, wormen en allerlei ongedierte uit uw mond komen."
Toen zij thuis kwam, zei de moeder: "Nu, spreek eens, dan komen die schatten."
Maar Anna was kwaad en sprak weinig, maar toen kwamen er allerlei leelijke dieren uit haar mond.
Toen wierp de moeder de schuld op Bertha en joeg haar weg het bosch in. De arme Bertha verdwaalde en toen het donker werd, zag ze een licht van een huisje. De deur was los; zij riep, er was niemand in. Op de tafel stonden vuile borden en overgeschoten eten. Zij had honger, daar at ze van. Toen ruimde zij alles netjes op.
Er waren zeven bedden; die maakte zij op, en ging het hele huisje schoonmaken. Toen kookte zij soep voor den anderen dag en toen was ze moe en ging op een zoldertje slapen.
Een tijd daarna kwamen de zeven aapjes thuis en die zeiden: "O, wat is het hier alles netjes!" en "Wat is mijn soepje lekker!" en "Wat is mijn bedje zacht!"
Toen gingen zij slapen en toen ging Bertha weg.
Den anderen dag werden de zeven aapjes wakker en zagen niemand, die hun boel zoo opgeknapt had, maar ze zeiden: "Wie dat gedaan heeft is zeker een goed meisje en is waard om met den prins te trouwen."
Bertha was van vermoeidheid in 't bosch in slaap gevallen. De toovergodin raakte haar aan en ze werd een prachtig schoon meisje. De prins, die in het bosch aan 't jagen was, zag haar en werd dadelijk verliefd.
Zij werd wakker en hij vroeg, of zij mee naar het hof ging om hem te trouwen. De koning en de koningin vonden het goed. Zij trouwden en leefden heel gelukkig.
Onderwerp
AT 0709 - Snow-White   
ATU 0709 - Snow White.   
AT 0480 - The Spinning Woman by the Spring. The Kind and Unkind Girls   
ATU 0480 - The Kind and the Unkind Girls   
AT 0403 - The Black and the White Bride   
ATU 0403 - The Black and the White Bride.   
Beschrijving
Bron
Commentaar
Naam Overig in Tekst
Bertha   
Anna   
[Sneeuwwitje]   
[Goutbeek]   
[Kuik]   
[Scheen]   
[Dalfser Muggen]   
Naam Locatie in Tekst
[Dalfsen]   
[Loman]   
[Koman]