Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

BOEKV026 - Van den prins die zijn vrouw vergat.

Een sprookje (), 1894

Hoofdtekst

Van den prins die zijn vrouw vergat.
Daar waren eens een koning en een koningin, die heel gelukkig met elkaar leefden, maar nog veel gelukkiger zouden zijn geweest als ze een kind hadden gehad. De koningin ging alle dagen naar een kapelletje in het bosch om te bidden, doch haar wensch werd maar niet vervuld.
Op zekeren dag kwam er een oud vrouwtje bij haar en vroeg waarom ze daar toch telkens kwam bidden. "Och, lief vrouwtje," zei de koningin, "dat wil ik je wel zeggen, maar je kunt me toch niet helpen: Ik ben al zoo lang getrouwd en zou zoo graag een zoontje hebben." "O, is het dat?" zei het vrouwtje, "dat valt me mee; dan kan ik denkelijk wel helpen. Hier heb ik een boontje. Poot dat thuis in een bloempot. Maar kom dan toch elken dag hier bidden." Natuurlijk deed de koningin dat, en ja wel: nog geen jaar later had ze een lief, mooi zoontje. "Maar," zei het oude vrouwtje den laatsten keer dat de koningin in het bosch kwam, "laat het kind vooral niet buitenshuis komen voor het twaalf jaar is, anders zal hem een groot ongeluk overkomen."
De koning en de koningin waren dolblij, en het kleine prinsje groeide voorspoedig op tot een flinken knaap. Hij speelde in de zalen en de breede gangen en op de binnenplaats van het paleis, maar de koningin zorgde dat hij nooit in den tuin of buiten kwam. Zoo was de prins al bijna twaalf jaar geworden toen het gebeurde dat de koning een groote jachtpartij gaf aan de jonge edelen uit de buurt. De heeren wilden dat de prins mee zou gaan op de jacht, maar de koning en de koningin weigerden. Doch ze bedelden zoo lang en beloofden zoo stellig goed op hem te zullen passen, dat de koning eindelijk zei: "Kom, 't is nu al zoo lang goed gegaan: dat zal het verder ook wel. Neemt hem dan maar mee; maar weest vooral voorzichtig."
Zoo ging de prins dan mee op de jacht, en daar hij goed had leeren schieten, schoot hij eindelijk een groot hert. Maar het schot was niet doodelijk geweest; het hert sprong weer op en liep het bosch in, en de prins het achterna. Ze kwamen al verder in het bosch, en toen het avond werd was het hert uit het gezicht verdwenen en bemerkte de prins dat hij verdwaald was. Wat zou hij nu doen? Hij klom op een heuveltje waar een hooge boom stond; maar omdat hij nooit geleerd had in boomen te klimmen, kon hij daar niet in komen. Hij keek dus maar van de hoogte af zo goed als hij kon in het rond. En ja! heel in de verte zag hij een lichtje en hij besloot dus om daar op af te gaan.
Het licht kwam uit een heel klein huisje, en toen hij daar aanklopte deed een oude vrouw hem open. Hij vertelde haar dat hij verdwaald was en dat hij niet wist waar hij nu heen zal, en toen zei de vrouw: "Kom jij maar binnen. Je mag hier best slapen, als je morgen voor me wilt doen wat ik je vraag." "Wat graag," zei de prins, want hij dacht: ik moet zeker een boodschap voor haar doen: bij voorbeeld wat kousenwol of stopgaren halen of zoo iets. Maar nee, hoor, dat kwam anders uit!
Hij stapte dan binnen en zag dat er in de hut drie mooie blonde meisjes waren. Die zeiden "moeder" tegen de oude vrouw en ontvingen hem heel vriendelijk. Vooral de oudste was heel lief voor den prins. Zij hielp hem met alles en bracht hem warme melk. Toen het tijd was om te gaan slapen bracht zij zijn kamertje in orde en de prins sliep dien nacht heerlijk. Hij dacht: het meisje zal mij stellig morgen den weg uit het bosch wel willen wijzen.
Nu wist hij niet dat de oude vrouw een booze tooverheks was, maar dat bleek den volgenden morgen. Toen hij wakker werd en opgestaan was, kwam ook de heks voor den dag en zei: "Nu moet je je belofte houden en zal ik zeggen wat je doen moet." Ze nam hem mee naar buiten en bracht hem naar een plek waar meer dan honderd hooge boomen bij elkaar stonden. Toen gaf ze hem een houten bijltje en zei: "Nu moet je al die boomen omhakken; en als het vandaag niet klaar komt, hak ik je het hoofd af." "Nu," dacht de prins, "dan moet mijn hoofd er zeker af, want ik kan niet eens hakken; en dan nog met een houten bijl!"
De heks ging weg en hij probeerde eens met zijn bijl op een boom te slaan, maar dat gaf natuurlijk niets: niet eens de bast vloog er af. Toen ging hij mismoedig zitten en dacht na over zijn lot. Zoo werd het middag en kwam het lieve meisje hem eten brengen. Zij had medelijden met hem en zei: "Wacht maar; je zult al wel moe genoeg wezen van het loopen van gisteren. Ga maar slapen om uit te rusten, dan zal ik onderwijl wel zorgen dat het werk gedaan wordt." Nu had ze stilletjes den tooverstok van de oude vrouw meegenomen en daarmee liet ze alle boomen een voor een omvallen. Alleen den laatsten boom liet ze op wankelen staan. Toen maakte ze den prins wakker en zei: "Nu moet je maar flink hakken op dien boom als de heks van avond komt om je werk na te zien."
Tegen den avond ging de tooverheks eens kijken hoe het met het omhakken stond. Toen ze zag dat de boomen omgehakt waren, zei ze: "Goed zoo, je bent flink ijverig geweest, en tot belooning mag je trouwen met het meisje dat gisteravond zoo vriendelijk voor je was. Maar dan moet je van dit hout een groot huis bouwen, waar jelui in kunt wonen." "Och," zei de prins, "hoe zou ik dat kunnen?" "Ja, dat moet je toch maar zien te doen: je hebt het hout ook wel zoo netjes gehakt. En als je het niet kunt, dan moet je hoofd er maar af."
Den volgenden dag gaf de heks hem een houten zaag en houten spijkers en ander gereedschap, maar de prins zag geen kans om daar iets mee uit te richten. Hij ging dus maar op een boomstam zitten en wachtte op de dingen die komen zouden. Tegen den middag kwam het meisje hem weer eten brengen en zei: "Wees maar niet bezorgd: ik heb den tooverstok nog en zal je wel helpen." Toen raakte ze daarmede de boomstammen aan en die veranderden in planken en raamposten en al wat er noodig is in een heerenhuis, en weldra was het heele huis klaar met deuren en vensters, kasten, tafels en stoelen, en gordijnen voor de bedstee. De heks was tevreden en zij trouwden dus: niet in het stadhuis, maar zoo maar, en gingen 's avonds moe van al het werk en de drukte in de nieuwe bedstee slapen.
Op eens hoorden ze iemand roepen. 't Was de stem van de oude heks. Zij riep: "Slaap jelui al?" "Nee, nog niet," was het antwoord. Nu wachtte de heks een poosje tot ze slapen zouden, maar het meisje vertrouwde de zaak niet en zei: "Laten we zoetjes onze kleeren aantrekken." Toen knoopten ze de beddegordijnen aan elkaar en bonden die aan den knop van het raam. Voorzichtig lieten ze zich naar beneden zakken en liepen toen zoo hard mogelijk weg. Dat was juist gebeurd, toen de heks weer riep: "Slaap jelui al?" Ze kreeg natuurlijk geen antwoord en dacht dus dat ze in slaap waren. Toen ging ze naar boven met een groot mes en sneed daarmee overkruis door het bed heen. Als ze er in gelegen hadden, waren ze doorgesneden en dood geweest.
Den volgenden morgen ging de heks weer naar het nieuwe huis en toen zag ze dat het mis was geweest en dat ze al de dekens stuk had gesneden. Dat maakte haar razend. Ze liep terug naar haar hut en zei tegen haar man: "Jij kunt zoo hard loopen: haal ze gauw op." "Goed," zei haar man en zette het op een loopen, hen achterna. Eindelijk meende hij in de verte wat te zien; maar toen hij dichtbij kwam bleek het dat hij zich had vergist en dat het een paar bloemen waren. Hij ging dus onverrichter zake terug en vertelde het aan zijn vrouw. Maar die zei: "O, o, wat ben-je een domoor! Waarom heb-je die bloemen niet afgeplukt? want dat waren ze!" Het meisje had namelijk door een tik met den tooverstaf zich zelf en den prins in een bloem omgetooverd. De heks stuurde er haar man dus weer op af en zei: "Breng nu alles mee wat je ziet en wat je denkt dat zullie zijn." De man liep wat hij kon, maar de bloemen waren weg en hoe hij ook keek, hij zag niets meer van de vluchtelingen. Hij liep dus door en jawel, daar kreeg hij ze weer in 't gezicht. Maar ook het meisje had hem zien aankomen en ze veranderde zich zelf in een kerk en den prins in een dominee en zei tegen hem: "Nu moet je maar flink in den preekstoel gaan staan preeken." "Och," dacht de prins, "ik heb nog nooit gepreekt: wat zal ik zeggen?" Onderwijl was de man bij de kerk gekomen. Hij ging naar binnen en hoorde den predikant driemaal zeggen: "'t Is morgen Zondag." "Nou," dacht de man, "dat is een mooie dominee! Zoo kan ik ook wel preeken. Denkt hij dat ik dat niet weet?" Hij smeet de kerkdeur achter zich toe en ging naar huis terug om alles aan zijn vrouw te vertellen. "Och," zei de heks, "je bent een domkop. Je bent nergens goed voor. Had ik je niet gezegd ze hier te brengen? Dat waren ze!" "Nou," zei de man, "ik kon die heele kerk met preekstoel en dominee toch niet meebrengen?" Dat begreep de heks ook, maar ze was boos en zei: "Pas op dat ik jou niet in een preekstoel verander. Ik dien er zelf wel op af te gaan en dan zal-je eens zien hoe gauw ik ze heb." Ze gunde zich den tijd niet om te zien of haar muts wel recht zat en vergat om naar haar tooverstaf te zoeken. Ze stoof de deur uit en het bosch in, maar ze moest lang loopen voor ze den prins en zijn vrouw had ingehaald. Eindelijk was haar dat gelukt; maar het meisje had haar zien aankomen en zij veranderde zich zelf in een groot water en den prins in een eendje en zei tegen dezen: "Blijf nu vooral goed in het midden zwemmen, en kom vooral niet aan den kant, hoe ze je ook zoekt te lokken; want dan zijn we verloren. lk ben nu veel banger als toen de man kwam." Zoo stond de heks dan eindelijk voor het breede water. Ze begon het eendje te lokken, maar wat ze ook deed en hoeveel stukjes brood ze in het water gooide, het bleef in het midden zwemmen. Toen wilde ze er naar toe loopen om het te pakken, maar het water was veel te diep. "Wacht maar," dacht ze, "mij fop jelui niet: ik weet best dat jullie het bent. Ik zal wel raad schaffen. Oef! wat ben ik moe en warm van het loopen: ik heb mooi dorst!" Zoo begon ze dan het water te drinken. En ze dronk en ze dronk. Ze zuchtte en steunde er van, maar ze dronk toch door. Ze kon bijna geen adem meer halen, maar ze bleef drinken. Eindelijk had ze bijna alles op en het eendje zwom nog maar in een klein plasje. Maar toen kon de heks niet meer. Ze voelde dat ze barsten zou. Toen zei ze: "Je bent me te slim af geweest. lk zal het niet overleven. Neem dus dit doosje: dat kan je nog wel eens te pas komen." Toen begon ze weer te drinken tot ze barstte en stierf.
Ze waren nu vrij en konden gaan waarheen ze maar wilden. En omdat de prins geen zin had om in hun huis in het bosch te gaan wonen, besloten ze naar het paleis van den koning te gaan. Zijn vrouw vond dit eindelijk goed, maar ze zei: "Dan moet je je door niemand laten zoenen, want dan zou-je me niet meer kennen en ik wou toch zoo graag je vrouw blijven: we hebben al zoo veel met elkaar beleefd." Dat beloofde de prins natuurlijk en verder spraken zij af dat zijn vrouw niet met hem in het paleis zal gaan, maar dat hij haar zou komen halen nadat hij zijn ouders alles had verteld.
Zoo kwam de prins dan weer in het paleis terug. Hij was lang weg geweest, want wat hem dagen geleken had waren jaren geweest. Je kunt dus begrijpen hoe blij men was en hoe vriendelijk hij ontvangen werd. En in die vreugde viel iedereen hem om den hals en kuste hem, en de prins dacht niet meer aan wat zijn vrouw gezegd had. Zoo vergat hij al wat er gebeurd was, en zijn vrouw stond buiten te wachten en hij kwam niet. Toen zei ze: "Ik was er wel bang voor dat hij mij vergeten zou," en bedroefd ging zij weg. Wat zou ze nu beginnen? Ze besloot om zich als meid te verhuren en kwam zoo in dienst bij een molenaar, die niet ver van het paleis woonde.
Den volgenden dag gaf de koning een heel groot feest ter eere van den prins. De heele stad werd verzocht, omdat iedereen, arm en rijk, had helpen zoeken toen de prins op jacht was weggeraakt.
De molenaar maakte zich ook klaar voor het feest en trok zijn beste pak aan. Het meisje zei tegen hem: "lk zou ook wel mee willen." "Ja," zei de molenaar, "maar dat gaat niet. Je kunt toch niet in je werkpakje naar het feest gaan?" "O," zei ze, "als dat het is: mooie kleeren heb ik wel." Toen maakte ze het doosje dat de heks haar gegeven had open en haalde er een prachtige japon uit, zoo prachtig dat ze op het feest veel mooier gekleed was dan de koningin. En daarenboven was ze een beeldig mooi meisje. Natuurlijk trok ze de aandacht, ook van de koningin, en die vroeg haar of zij die japon mocht hebben. "Wel zeker," zei ze, "als ik van nacht hier in het paleis mag logeeren." "O," zei de koningin, "dat kan best. We hebben kamers genoeg."
Toen 's nachts alles stil was geworden, ging ze naar de kamer van den prins, maar die herkende haar niet en herinnerde zich niets meer, want hij had zich laten kussen door zijn moeder en al zijn tantes. "Och," riep ze, "ken-je me dan niet meer? Ik ben je lieve vrouw." Maar wat ze ook deed, alles was vergeefs, en zij moest 's morgens weer naar den molenaar terug.
Nu was er dien avond weer groot feest en de molenaar ging er ook weer heen. Zij zeide: "Wat zou ik graag weer meegaan." "Ja," zei de molenaar, "maar nu is je japon weg." "Dat is geen bezwaar," zei ze en ze maakte het doosje van de heks weer open en haalde er een japon uit, nog veel mooier dan de vorige. Zoo kwam ze op het bal. De koningin ging naar haar toe en riep uit: "O, freule, die japon moet u toch aan mij geven!" "Met plezier," zei het meisje, "als ik van nacht weer hier mag blijven." "O zeker," zei de koningin, "waarom niet? een dame met zooveel smaak zien we gaarne aan het hof."
Zij bleef dus en ging weer stilletjes naar de kamer van den prins. Deze luisterde nu beleefd naar wat zij zeide, maar hij begreep er niets van en zei: "U vergist u zeker; ik heb van dat alles nooit iets gehoord." Ze moest dus ook dezen keer onverrichter zake vertrekken.
Maar er zou nog een derde feest zijn. Daarvoor haalde ze weer een japon uit het doosje te voorschijn, zoo mooi als er nog nooit een door een koningin of keizerin was gedragen. De moeder van den prins vroeg dus ook om die te mogen hebben, en het meisje vroeg weer om te mogen blijven logeeren.
Nu hadden bedienden van het paleis den vorigen nacht gehoord dat de logee naar de kamer van den prins was gegaan en ze hadden dat verteld aan den koning. Die besloot daarom te onderzoeken wat zij daar deed en hij verstopte zich in de kast. Toen het heele paleis in slaap was ging zij weer naar den prins, maakte hem wakker en begon hem te vertellen van hun wederwaardigheden.
"Och," zei ze, "weet je dan niets meer van alles wat er in het bosch is gebeurd en hoe ik je telkens geholpen heb, en hoe die heks ons achterna zat, totdat ze eindelijk gebarsten is van al het water?" "Ja," zei de prins, "nu herinner ik mij alles weer en hoe goed en lief je voor mij bent geweest en hoe wij allemaal aan jou verschuldigd zijn dat ik gered ben. Maar wat moet ik nu zeggen tegen mijn vader?" "Wel," zei het meisje, "vertel hem dat je twee ringen hebt, een van lieflijkheid en een van onlieflijkheid, en vraag: 'Welke zal ik wegdoen?' en dan moet je maar doen zooals je vader zegt."
Dat vond de koning, die in de kast alles hoorde, heel lief gezegd van het meisje, dat ze den prins leerde aan zijn vader gehoorzaam te zijn. Toen zij weg was gegaan en de prins sliep, kwam de koning uit de kast, vast van plan om hen samen gelukkig te maken.
Den volgenden morgen ging de prins naar zijn vader en vertelde hem alles. Toen zei de koning: "Je moet den ring van onlieflijkheid wegdoen en den anderen houden, dat zal voor ons allen het beste wezen. Ik heb van nacht alles gehoord en we zullen je vrouw allemaal heel lief hebben."
De koning vertelde het dadelijk aan de koningin. Er werd een rijtuig met zes paarden ingespannen en daarmee reed de prins naar den molenaar om zijn vrouw te halen. Die tooverde nog gauw een prachtige japon uit het doosje van de heks en klom toen in het rijtuig. Denzelfden dag nog trouwden ze plechtig op het stadhuis en in de kerk en 's avonds was er bruiloft en ze leefden allemaal nog heel lang en gelukkig.

Onderwerp

AT 0313 - The Magic Flight    AT 0313 - The Magic Flight   

ATU 0313 - The Magic Flight.    ATU 0313 - The Magic Flight.   

Beschrijving

Een koningin kan geen kinderen krijgen. Een oude heks zorgt ervoor dat ze een zoon krijgt op voorwaarde dat het kind voor zijn twaalfde jaar nooit alleen gelaten mag worden. De jongen wordt toch alleen gelaten en komt in het huis van de heks terecht. Hij moet allerlei moeilijke opdrachten volbrengen omdat anders zijn hoofd eraf gehakt wordt. Een meisje dat ook bij de heks woont, helpt hem door middel van de toverstok die ze van de heks gestolen heeft. Daarna ontsnappen het meisje en de jongen samen. De heks komt hen achterna, maar gaat dood doordat ze teveel water heeft gedronken. Voordat ze sterft geeft ze het meisje een toverdoosje. De prins gaat naar zijn ouders terug en het meisje gaat bij een molenaar werken. De prins moet het meisje beloven dat hij zich door niemand anders laat zoenen, maar hij laat zich toch zoenen door zijn moeder en door zijn tantes. Hierdoor herkent hij het meisje niet wanneer ze naar een feest op het kasteel komt. Het meisje geeft de koningin twee prachtige jurken die ze met behulp van haar toverdoosje gekregen heeft. Het meisje mag als tegenprestatie twee nachten bij de prins in het kasteel blijven slapen. Op de tweede nacht herkent hij haar weer. De koning heeft ze afgeluisterd en weet nu, hoe lief het meisje is. Ze mag met zijn zoon trouwen.

Bron

G.J. Boekenoogen 'Nederlandse sprookjes en vertelsels' in: Volkskunde 14 (1902), pp. 119-125 N°20

Commentaar

1894
vgl. CBOEK010
The Girl as Helper in the Hero's Flight

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20