Hoofdtekst
Kampioen 118 (januari 2003) 1, p. 62-64.
De sage van de Witte Wieven
John Damen
Niet ver van Lochem ligt de Lochemse Berg. Boven op die Lochemse Berg ligt een diepe kuil, bekend als de Witte Wievenkuil. Hoe die kuil aan zijn naam komt? Dat kunnen ze je in de buurtschap Zwiep haarfijn vertellen. Daar woont Gé Postel, net als zijn voorvaderen van beroep: molenaar, bakker en baas van de uitspanning De Witte Wieven. Niet alleen toeristen maar ook Zwiepenaren komen er graag om te luisteren naar het nu volgende verhaal.
In Zwiep, aan de voet van de Lochemse Berg woont een schatrijke boer. Teunis is zijn naam. Teunis bezit kostbaar onroerend goed: uitgestrekte landerijen, sappige weiden en een kast van een boerderij. Zonen heeft hij niet, wel een dochter. Een prachtmeid, Johanna genaamd. Zij is verliefd op Albert, een vlotte bink, de zoon echter van een doodarm keuterboertje.
Johanna's vader wil niets van de arme jongen weten. Hij heeft een betere kandidaat op het oog: Hendrik. Weliswaar een slome slungel, maar de zoon van een welgestelde boer. Daarom wordt Johanna de omgang met haar favoriete Albert ontzegd. Sterker nog: ze krijgt huisarrest.
Albert is ontroostbaar. Op een donkere avond rijdt hij met zijn paard de Lochemse Berg op. Ineens herinnert hij zich hoe zijn moeder hem altijd waarschuwde: 'Kom niet te dicht bij die kuil, jongen. De witte wieven willen niet gestoord worden.' Maar hij heeft er op dit uur lak aan. Hij denkt alleen aan zijn Johanna en niet aan die wieven.
In gedachten verzonken komt hij gevaarlijk dicht bij de rand van de kuil, waarvan niemand weet hoe diep hij is. Dan schrikt hij en zit rechtop. Daar is hij bijna met zijn paard de afgrond ingestort! Op het laatste nippertje grijpen onder afgrijselijk gegil witte schimmen hem vast, sleuren hem met paard en al naar het bospad en jagen hem weg.
Thuis vertelt Albert over zijn nachtelijke tocht en de wonderbaarlijke redding. Aan zijn zuster Aaltje vraagt hij de lekkerste koek te bakken. Die zal hij als dank voor de redding op een schotel bij de groeve neerzetten.
Hendrik krijgt van Johanna te horen dat het tussen hen niets kan worden. Maar haar vader geeft nog niet op. Hij heeft een sluw plan bedacht. Hij vraagt zowel aan Albert als Hendrik om 's nachts bij het licht der maan naar de berg te rijden en daar een haarspit (klein aambeeld om zeisen op te scherpen) in de wievenkuil te gooien. Wie het eerst terug is, mag met zijn dochter Johanna trouwen. Albert weet dat hij kansloos is, omdat Hendrik over een veel sneller paard beschikt. Maar Hendrik, eenmaal in het donkere bos, raakt verlamd van schrik. Hij ontdoet zich van het spit door het tussen de struiken te smijten.
Albert daarentegen rijdt onbevreesd de berg op naar de rand van de kuil.
Met een brede zwaai werpt hij het zware ijzer de diepte in en roept: 'Witte wieven, hierbij breng ik jullie het spit!'
De wind suist door de bomen, een donkere wolk schuift voor de maan. Uit de kuil stijgt een witte mist op. Er klinkt angstaanjagend gegil. Albert gaat er met zijn paard snel vandoor. Een van de witte wieven die het spit heeft opgevangen, komt hem krijsend achterna.
Hij draait zich half om en kijkt in een paar lichtgevende ogen. De ruiter vlucht voor zijn leven. Maar het witte wief haalt hem met reusachtige passen in en grijpt hem met een klamme hand bij zijn nek vast. Albert vuurt zijn paard tot nog groter spoed aan en weet zich uit de wurgende greep los te maken.
Gelukkig, ginds in de verte ziet hij de boerderij. Daar staat Johanna al ongeduldig op hem te wachten. Ze heeft de schuurdeur alvast opengezet en het licht op de deel aangestoken. Snel komt het hoefgeklop van Alberts paard naderbij. Briesend stormt het de deel op. Met een ruk gooit Johanna de zware schuurdeur dicht, juist voordat het witte wief denkt binnen te glippen. Blind van woede en onder het uitstoten van angstwekkende klanken gooit deze het spit Albert achterna. Maar het treft geen doel. Trillend boort het ijzer zich in de houten deur. Albert en Johanna vallen elkaar snikkend in de armen. Johanna's vader doet wat hij beloofd heeft. Hij laat voor het jonge stel een klinkend bruiloftsfeest organiseren waarvoor familie en buurt worden uitgenodigd.
Daags na het trouwfeest vindt Albert langs de gevel van de boerderij een haarspit. Het ligt op een schotel precies zoals degene waar de koek op lag die hij als dank bij de kuil had neergezet. Maar wat is dat? Albert kan zijn ogen niet geloven. Haarspit en schotel zijn van louter goud. Hieruit blijkt dat de witte wieven Albert en Johanna voortaan goed gezind zijn. En ze leefden nog lang en gelukkig.
De sage van de Witte Wieven
John Damen
Niet ver van Lochem ligt de Lochemse Berg. Boven op die Lochemse Berg ligt een diepe kuil, bekend als de Witte Wievenkuil. Hoe die kuil aan zijn naam komt? Dat kunnen ze je in de buurtschap Zwiep haarfijn vertellen. Daar woont Gé Postel, net als zijn voorvaderen van beroep: molenaar, bakker en baas van de uitspanning De Witte Wieven. Niet alleen toeristen maar ook Zwiepenaren komen er graag om te luisteren naar het nu volgende verhaal.
In Zwiep, aan de voet van de Lochemse Berg woont een schatrijke boer. Teunis is zijn naam. Teunis bezit kostbaar onroerend goed: uitgestrekte landerijen, sappige weiden en een kast van een boerderij. Zonen heeft hij niet, wel een dochter. Een prachtmeid, Johanna genaamd. Zij is verliefd op Albert, een vlotte bink, de zoon echter van een doodarm keuterboertje.
Johanna's vader wil niets van de arme jongen weten. Hij heeft een betere kandidaat op het oog: Hendrik. Weliswaar een slome slungel, maar de zoon van een welgestelde boer. Daarom wordt Johanna de omgang met haar favoriete Albert ontzegd. Sterker nog: ze krijgt huisarrest.
Albert is ontroostbaar. Op een donkere avond rijdt hij met zijn paard de Lochemse Berg op. Ineens herinnert hij zich hoe zijn moeder hem altijd waarschuwde: 'Kom niet te dicht bij die kuil, jongen. De witte wieven willen niet gestoord worden.' Maar hij heeft er op dit uur lak aan. Hij denkt alleen aan zijn Johanna en niet aan die wieven.
In gedachten verzonken komt hij gevaarlijk dicht bij de rand van de kuil, waarvan niemand weet hoe diep hij is. Dan schrikt hij en zit rechtop. Daar is hij bijna met zijn paard de afgrond ingestort! Op het laatste nippertje grijpen onder afgrijselijk gegil witte schimmen hem vast, sleuren hem met paard en al naar het bospad en jagen hem weg.
Thuis vertelt Albert over zijn nachtelijke tocht en de wonderbaarlijke redding. Aan zijn zuster Aaltje vraagt hij de lekkerste koek te bakken. Die zal hij als dank voor de redding op een schotel bij de groeve neerzetten.
Hendrik krijgt van Johanna te horen dat het tussen hen niets kan worden. Maar haar vader geeft nog niet op. Hij heeft een sluw plan bedacht. Hij vraagt zowel aan Albert als Hendrik om 's nachts bij het licht der maan naar de berg te rijden en daar een haarspit (klein aambeeld om zeisen op te scherpen) in de wievenkuil te gooien. Wie het eerst terug is, mag met zijn dochter Johanna trouwen. Albert weet dat hij kansloos is, omdat Hendrik over een veel sneller paard beschikt. Maar Hendrik, eenmaal in het donkere bos, raakt verlamd van schrik. Hij ontdoet zich van het spit door het tussen de struiken te smijten.
Albert daarentegen rijdt onbevreesd de berg op naar de rand van de kuil.
Met een brede zwaai werpt hij het zware ijzer de diepte in en roept: 'Witte wieven, hierbij breng ik jullie het spit!'
De wind suist door de bomen, een donkere wolk schuift voor de maan. Uit de kuil stijgt een witte mist op. Er klinkt angstaanjagend gegil. Albert gaat er met zijn paard snel vandoor. Een van de witte wieven die het spit heeft opgevangen, komt hem krijsend achterna.
Hij draait zich half om en kijkt in een paar lichtgevende ogen. De ruiter vlucht voor zijn leven. Maar het witte wief haalt hem met reusachtige passen in en grijpt hem met een klamme hand bij zijn nek vast. Albert vuurt zijn paard tot nog groter spoed aan en weet zich uit de wurgende greep los te maken.
Gelukkig, ginds in de verte ziet hij de boerderij. Daar staat Johanna al ongeduldig op hem te wachten. Ze heeft de schuurdeur alvast opengezet en het licht op de deel aangestoken. Snel komt het hoefgeklop van Alberts paard naderbij. Briesend stormt het de deel op. Met een ruk gooit Johanna de zware schuurdeur dicht, juist voordat het witte wief denkt binnen te glippen. Blind van woede en onder het uitstoten van angstwekkende klanken gooit deze het spit Albert achterna. Maar het treft geen doel. Trillend boort het ijzer zich in de houten deur. Albert en Johanna vallen elkaar snikkend in de armen. Johanna's vader doet wat hij beloofd heeft. Hij laat voor het jonge stel een klinkend bruiloftsfeest organiseren waarvoor familie en buurt worden uitgenodigd.
Daags na het trouwfeest vindt Albert langs de gevel van de boerderij een haarspit. Het ligt op een schotel precies zoals degene waar de koek op lag die hij als dank bij de kuil had neergezet. Maar wat is dat? Albert kan zijn ogen niet geloven. Haarspit en schotel zijn van louter goud. Hieruit blijkt dat de witte wieven Albert en Johanna voortaan goed gezind zijn. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Onderwerp
SINSAG 0305 - Weisse Frauen helfen den Menschen
  
Beschrijving
Een jongeman wordt gered door witte wieven voor een val in een kuil. Uit dankbaarheid brengt hij hen een koek op een schotel. Later moet hij een wedstrijd doen met een andere boerenjongen om de hand van een boerendochter. De jongeman slaagt er als enige in om een haarspit in de kuil van de witte wieven te gooien. Vervolgens wordt hij achterna gezeten door een wit wief met het haarspit. De jongen ontkomt nog net in de schuur en het witte wief gooit het haarspit in de deur. Als de jongen en de boerendochter eenmaal getrouwd zijn, ontvangt hij van de witte wieven een gouden schotel en haarspit, zodat ze niet langer arm zijn.
Bron
Kampioen 118 (januari 2003) 1, p. 62-64.
Commentaar
Het artikel dateert uit januari 2003.
Zie onder beeld een foto's van witte wieven en van de Witte Wieven koeke, te zien en te koop bij Uitspanning De Witte Wieven te Zwiep.
Commentaar van Theo Meder bij de uitzending van Willem Wever (NCRV, najaar 2005):
1. Witte Wieven (Gelderland)
Om het verhaal over de Witte Wievenkuil van Zwiep (bij Lochem) goed te kunnen begrijpen, is het van belang om een paar historische feiten te weten.
Ten eerste geloofde men in het verleden veel meer dan nu dat er meer was tussen hemel en aarde. Niet alleen geloofde men in God, engelen, duivels en zielen (en als men katholiek was ook in heiligen) die zich met het leven op aarde konden bemoeien, men geloofde dat er ook nog allerlei andere bovennatuurlijke wezens bestonden. Tot de luchtwezens behoorden onder andere de spoken en de Witte Wieven (= witte vrouwen). Net als onze kabouters en de Keltische 'fairies' waren Witte Wieven oorspronkelijk tamelijk humeurige en onberekenbare wezens. Je wist nooit zeker of ze je gunstig of kwaad gezind waren. Je kon ze maar beter met rust laten. In Nederland kwam het geloof in Witte Wieven vooral in het Oosten voor, en men heeft dat wel in verband gebracht met de mistflarden die 's avonds en 's nachts opdwarrelden uit het drassige land. De mist buiten het veilige dorp werd dus aangezien voor bovennatuurlijke wezens.
Ten tweede speelt dit verhaal in een tijd dat veel jongeren weinig te zeggen hadden over met wie ze trouwden: dat maakten de ouders wel uit. Tegenwoordig kijken we vreemd aan tegen de praktijk van uithuwelijken in andere culturen, maar die praktijk heeft bij ons ook lange tijd bestaan. Vooral bij de rijkeren was een huwelijk een manier om de bezittingen (land, boerderijen, goederen) te vergroten. Voor de gewone bevolking maakte het allemaal veel minder uit: daar was trouwen uit liefde wat gebruikelijker. Aan rijkdom viel er bij hen immers niet veel te winnen of verliezen. Het verhaal van de Witte Wieven zal vooral populair geweest zijn onder de gewone bevolking, en misschien ook onder de rijkere jongeren, die vonden dat men juist wel uit liefde moest trouwen en dat ouders zich niet uit berekening met de partnerkeuze moesten bemoeien - kortom, dat geluk boven rijkdom gaat.
Ten derde is er het slot waarin een haarspit in de deur werd gegooid. In Oost-Nederland hadden deuren vroeger wel kunstige inkepingen die 'stiepels' of 'stiepeltekens' werden genoemd. Het verhaal eindigt soms met de mededeling dat de inkeping die het haarspit achterliet de oorsprong van de stiepel was. Hetzelfde verhaal-motief zullen we later nog tegenkomen in de Drentse sage van Ellert en Brammert.
Sagen lopen lang niet altijd goed af. Sprookjes meestal wel. In dit geval heeft de sage van de Witte Wieven ook iets sprookjesachtigs. In sprookjes gaat het er vaak om dat levenspartners elkaar vinden en met elkaar kunnen trouwen. Voor het zo ver is, moet de held vaak een partner-proef doorstaan, om te zien of hij het huwelijk wel waard is. Hendrik blijkt een lafaard te zijn, maar Albert heeft het lef om de gevaarlijke Witte Wieven uit te dagen door het spit in hun kuil te gooien. Nu blijkt meteen dat de Witte Wieven moeilijk te doorgronden zijn. Enerzijds vliegen de Witte Wieven razend achter Albert aan met de bedoeling om hem te doden, anderzijds geven ze hem een gouden bord als huwelijksgeschenk, zodat Albert en Johanna niet echt arm meer zijn. In sommige versies van het verhaal wordt het gouden bord niet meteen gegooid, maar pas later gebracht - nadat de Witte Wieven hebben moeten erkennen dat Albert hen te snel af was.
Overigens wordt de sage ook regelmatig in een vereenvoudigde vorm verteld. Dan wordt de romance tussen Albert en Johanna weggelaten, en gaat het louter om een stoere boerenknecht die het aandurft om een Wit Wief uit te dagen. Hij is haar te vlug af, omdat ze haar schoenen niet goed aanheeft. Uiteindelijk gooit ze hem nog een voorwerp (haarspit, bijl, knuppel) achterna, maar raakt alleen de deur.
De sage van Albert, Johanna en de Witte Wieven is uiteindelijk een verhaal van het type 'liefde overwint alles'. Daarmee is het verhaal ook een sprookjesachtige wensdroom, want in de harde realiteit van alledag zou de vader zijn dochter Johanna toch echt aan die rijke kwal van een Hendrik uitgehuwelijkt hebben...
1. Witte Wieven (Gelderland)
Om het verhaal over de Witte Wievenkuil van Zwiep (bij Lochem) goed te kunnen begrijpen, is het van belang om een paar historische feiten te weten.
Ten eerste geloofde men in het verleden veel meer dan nu dat er meer was tussen hemel en aarde. Niet alleen geloofde men in God, engelen, duivels en zielen (en als men katholiek was ook in heiligen) die zich met het leven op aarde konden bemoeien, men geloofde dat er ook nog allerlei andere bovennatuurlijke wezens bestonden. Tot de luchtwezens behoorden onder andere de spoken en de Witte Wieven (= witte vrouwen). Net als onze kabouters en de Keltische 'fairies' waren Witte Wieven oorspronkelijk tamelijk humeurige en onberekenbare wezens. Je wist nooit zeker of ze je gunstig of kwaad gezind waren. Je kon ze maar beter met rust laten. In Nederland kwam het geloof in Witte Wieven vooral in het Oosten voor, en men heeft dat wel in verband gebracht met de mistflarden die 's avonds en 's nachts opdwarrelden uit het drassige land. De mist buiten het veilige dorp werd dus aangezien voor bovennatuurlijke wezens.
Ten tweede speelt dit verhaal in een tijd dat veel jongeren weinig te zeggen hadden over met wie ze trouwden: dat maakten de ouders wel uit. Tegenwoordig kijken we vreemd aan tegen de praktijk van uithuwelijken in andere culturen, maar die praktijk heeft bij ons ook lange tijd bestaan. Vooral bij de rijkeren was een huwelijk een manier om de bezittingen (land, boerderijen, goederen) te vergroten. Voor de gewone bevolking maakte het allemaal veel minder uit: daar was trouwen uit liefde wat gebruikelijker. Aan rijkdom viel er bij hen immers niet veel te winnen of verliezen. Het verhaal van de Witte Wieven zal vooral populair geweest zijn onder de gewone bevolking, en misschien ook onder de rijkere jongeren, die vonden dat men juist wel uit liefde moest trouwen en dat ouders zich niet uit berekening met de partnerkeuze moesten bemoeien - kortom, dat geluk boven rijkdom gaat.
Ten derde is er het slot waarin een haarspit in de deur werd gegooid. In Oost-Nederland hadden deuren vroeger wel kunstige inkepingen die 'stiepels' of 'stiepeltekens' werden genoemd. Het verhaal eindigt soms met de mededeling dat de inkeping die het haarspit achterliet de oorsprong van de stiepel was. Hetzelfde verhaal-motief zullen we later nog tegenkomen in de Drentse sage van Ellert en Brammert.
Sagen lopen lang niet altijd goed af. Sprookjes meestal wel. In dit geval heeft de sage van de Witte Wieven ook iets sprookjesachtigs. In sprookjes gaat het er vaak om dat levenspartners elkaar vinden en met elkaar kunnen trouwen. Voor het zo ver is, moet de held vaak een partner-proef doorstaan, om te zien of hij het huwelijk wel waard is. Hendrik blijkt een lafaard te zijn, maar Albert heeft het lef om de gevaarlijke Witte Wieven uit te dagen door het spit in hun kuil te gooien. Nu blijkt meteen dat de Witte Wieven moeilijk te doorgronden zijn. Enerzijds vliegen de Witte Wieven razend achter Albert aan met de bedoeling om hem te doden, anderzijds geven ze hem een gouden bord als huwelijksgeschenk, zodat Albert en Johanna niet echt arm meer zijn. In sommige versies van het verhaal wordt het gouden bord niet meteen gegooid, maar pas later gebracht - nadat de Witte Wieven hebben moeten erkennen dat Albert hen te snel af was.
Overigens wordt de sage ook regelmatig in een vereenvoudigde vorm verteld. Dan wordt de romance tussen Albert en Johanna weggelaten, en gaat het louter om een stoere boerenknecht die het aandurft om een Wit Wief uit te dagen. Hij is haar te vlug af, omdat ze haar schoenen niet goed aanheeft. Uiteindelijk gooit ze hem nog een voorwerp (haarspit, bijl, knuppel) achterna, maar raakt alleen de deur.
De sage van Albert, Johanna en de Witte Wieven is uiteindelijk een verhaal van het type 'liefde overwint alles'. Daarmee is het verhaal ook een sprookjesachtige wensdroom, want in de harde realiteit van alledag zou de vader zijn dochter Johanna toch echt aan die rijke kwal van een Hendrik uitgehuwelijkt hebben...
De uitgebreide romantische versie van het verhaal is verzonnen door de Gelderse auteur A.C.W. Staring (1767-1840) en in 1837 als 'De Wittewijvenkuil' gepubliceerd in zijn bundel Kleine Verhalen. Zie De Blécourt, Koman, Van der Kooi en Meder: Verhalen van Stad en Streek, p. 258-260.
Naam Overig in Tekst
Lochemse Berg   
Gé Postel   
Witte Wievenkuil   
Zwiep   
De Witte Wieven   
Teunis   
Albert   
Johanna   
Hendrik   
Naam Locatie in Tekst
Lochem   
Plaats van Handelen
Zwiep (Gelderland)   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20