Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

CBOEK350 - Van den Markgrave

Een sage (brief), zondag 18 maart 1894

Hoofdtekst

Van den Markgrave
Daar reed er een Markgrave al over den Rijn
Die vrijde om heer Koning zijn Dochterken fijn.
Hij vrijde zoo lang dat hij kreeg er haar lief,
Uit vreugde en uit weerspoed 1) zond hij haar een brief.
"Och vaderlief, lees deze brieve en laat
Mij hooren wat daar inne te lezen staat."
"Daar staat er geschreven al in deze brief,
Dat de jonge Markgrave, die heeft er jou lief."
"Och vadertje lief, geef mij dezen man,
Want mijn leven is maar 'n half jaartjen meer an."
En toen dat half jaartje ten einde kwam,
Toen lei dat schoon kindigen van harten zoo krank.
En toen de Markgrave te hooren kwam,
Als dat zijn zoet liefje al lang was krank,
De paarden hij ras voor de wagen slaagd',
En daarmee is hij er naar Duitschland 'jaagd.
Maar toen hij Duitschland ten halve kwam
Was 't eenen schaapsherder, die hij er vernam.
"Schaapsherder," zei hij, "schaapsherder, zeg mijn,
Voor wie toch luidt er dat klokjen fijn?"
"Dat klokjen, dat luidt er voor klein en groot,
De jonge Markgrave zijn zoet liefjen is dood."
Toen weer voor de wagen de paarden hij slaagd',
En daarmede is hij naar Engeland 'jaagd.
Maar toen hij tot Engeland ten halve kwam,
Was 't eenen doodgraver, die hij er vernam.
"Doodgraver," sprak hij, "doodgraver, zeg mij,
Voor wie toch maak jou er dat graafjen klein?"
"Dat graafje maak ik voor geen boer of boerin,
De jonge Markgraaf zijn zoet lief zal daarin."
"Och maak er dat graafje wat wijd overal,
Daar ik er met mijn liefjen in rusten zal."
Hij zet er zijn voet op den blauwen steen 2)
En daarop brak hij zijn hartjen vaneen.
Hier liggen nu de twee zoete lievekes dood.
De eene uit wanhoop en de andere uit nood.
Daar schoot er een wit lelieken al op uit het graf.
En eenen doodgraver, die plukte dat af.
Die plukte het af en zet het opper zijn hoed
Wit lelieken rouwt om het pareken zoet.

Bovenstaande is een (zeker middeleeuwsch) lied, dat te Bergum en environs vooral onder de heibewoners voortleeft. Zomers trekken er wel eens zoogenaamde "ploegen", dat zijn corpsen landwerksters, die in onze boomkwekerijen werk vonden, bij 't gaan van 't eene veld naar 't andere, zingende door het dorp. Ze zingen dan een eigenaardige deun, geheel afwijkende van onze straatliederen. Voor jaren hadden wij een meid, die in jongere jaren in die veldarbeid voor de boomkwekers meedeed. Toen kwam ik eerst te weten, wat lied dat men zong. Thans is Stijntje (onze meid van weleer) allang moeder van vier kinderen en gelukkig gehuwd al moet ze zelf met de bollekorf loopen, om de te kleine verdienste van den man aan te vullen. Zij maakte mij echter gelukkig voor een goede belooning nog eens aan 't zingen te gaan; zingen kon ze 't wel, dicteeren niet. Zie, zóó ben ik zondag 11 Januari 1894 aan een lied gekomen, dat mijn inziens wel waard is om de vergetelheid te ontrukken.

Ps. Ik werd door een paar bejaarde dames (de Juffers Brouwer) alhier geholpen.

1. "Weerspoed" zongen ze. Wat betekent dat? Ik mocht het n.b. niet veranderen. Ik laat u de vrijheid.

2. De blauwe steen fungeert ook in een liedje in hetzelfde schrift:
Achter op het kerkhof
Leit zoo 'n mooie blauwe steen
Als wij daar op trappen
Dan trappen wij op Marija (etc.)

Beschrijving

Een markgraaf vrijt om de dochter van de koning en schrijft haar een brief. Zij heeft nog maar een half jaar te leven en vraagt haar vader haar deze man te geven. Na het half jaar wordt ze ziek en sterft en de markgraaf, die naar haar op weg is, komt als het graf wordt gedolven en laat meteen voor zichzelf ook graven, sterft ter plekke en wordt in het graf bijgezet. Op het graf groeit een lelie en de doodgraver plukt het en zet het op zijn hoed, alwaar het lelietje rouwt om het zoete paartje.

Bron

Collectie Boekenoogen (archief Meertens Instituut)

Commentaar

18 maart 1894

Naam Locatie in Tekst

Duitsland    Duitsland   

Engeland    Engeland   

Rijn    Rijn   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:22