Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

JCOHEN46 - Appel en Goudstuk

Een sage (boek), 1919

Hoofdtekst

Appel en Goudstuk

In den omtrek van Venloo was een bende zigeuners,
die op het veld kampeerden. De oude vrouwen trokken
er op uit, om te waarzeggen. De mannen lagen bij den
wagen, rookten, luierden, languit liggend op den warmen
grond, de knieën iets opgetrokken, of ze speelden kaart. De
kinderen, om wie niemand zich bekommerde, stoeiden en
ravotten, pootjebaaiden in de beek, en de allerkleinsten
lagen zoo maar in het veld, als vergeten bundeltjes.
Een der meisjes van acht, negen jaar, dwaalde van den
troep af, en ze ging voor haarzelf op avontuur uit. Ze
kwam aan een verlaten boerenhoeve....ze luisterde aan
de deur...geen mensch was er binnen....
Omzichtig trad zij in het vertrek, en ze keek om zich
heen. Nog eens liep ze zóó zacht, dat het van buiten kon
lijken, of iemand in de kamer fluisterde, naar den drempel,
legde de handen aan haar oogen...Niemand. Ze haalde
diep adem, en nu ging ze geruischloozer dan een kat, die
zijn prooi zal belagen. Toch was ze één bewegelijkheid.
Ze wist al wel, hoe de vreemden hun kasten sluiten. Ze
vond de sleutels, en alle laden zocht ze na. Eindelijk ont-
dekte ze een goed-verborgen, diamanten ring. Ze geep,
vluchtte haastig. maar juist wilde ze in het vrije veld
vliegen, toen een man, donker als een schaduw, zich voor
haar stelde, en haar bij den arm nam.
"Wat heb je daar in je hand?' vroeg hij. Ze verstond
hem niet. Ze begreep, dat ze gevangen was, als een marter,
die in een val geklemd is. Ze kon niet ontsnappen, doch
ze beet, sloeg en krabde hem.
"Beest!" zei hij. Hij pakte haar in den nek, en trapte
haar voor zich uit. Zoo leverde hij haar aan den rechter
over, en vertelde dezen, al wat er geschied was. Men wierp
haar in het kot.
Haar troep vetrok naar andere streken en het kleine
meisje werd vergeten. De dikke hoofdman voor den wagen
liet de zweep knallen. Men mocht blij zijn, dat de ver-
vloekte menschen niet allen in het gevang hadden gesteld.
men deed als zoovele vervolgde rassen: men hield zich,
of er geen vijanden bestonden.
Vergeten, vergeten 't heidensche kind, dat als een vol-
wassen misdadiger geketend was.
Eindelijk voerde men haar voor haar rechter: een klein,
smerig Zigeunermeisje, dat de taal dezer landen bijna
niet verstond, tegenover wetten, die zij niet begreep. Zij
keek wild om zich heen, doch ze trachtte niet te bijten of
te krabben. Zooveel had ze wel geleerd, dat haar dit niet
baten kon. de deur en de vensters waren gesloten, Achter
haar stond een zwaar-gewapend man, den sabel getrokken.
Ze keek naar de vreemden voor haar, met hun witte,
wassen gezichten, en ze werd heimelijk-bang. Wat wilde
men van haar? Haar neusvleugels openden zich wijd.
Daarna keek ze naar de looden inktkokers, die op de
deftige, groene tafel stonden.
Een der heeren stond op, en sprak tegen haar. Ze ver-
stond niet, wat hij zeide, en ze haalde haar schouders op.
Maar onderwijl staarde ze naar den gouden ketting, dien
hij droeg en naar zijn ringen. als ze die naar den hoofd-
man kon brengen, zou ze zeker een stuk vleesch krijgen.
"Ze verstaat niet, wat er gezegd wordt", zeide een
der schepenen.
"Is er niemand, die haar taal kent/!"
"Een paar woorden zal ze wel begrijpen. Dat doen
ze allen.
Een man trad binnen, en ze kende hem wel. Haar
oogen werden nauw en donker. Het was de boer,
die haar had gevat. Ze kroop tegen de gewapenden
soldaat aan, die achter haar stond. Van de twee angsten
vond ze den getuigen hareer misdaad de vreeselijkste.
Ze zag, dat hij aarzelend naderbij kwam, en toen eerst
begreep ze, dat de menschen achter de groene tafel met
hun witte gezichten hoofdlieden waren, die en ieder moest
vreezen. Omringden haar dus van alle zijden gevaren?
Ze begon te beven. O,o, wat wilde men van haar?
De boer ving aan in vreemde taal te spreken en men
luisterde naar hem. Hij gebaarde soms even. Dan ver-
stond ze. Hij legde uit, hoe hij haar had gezien. De deur
stond open. Hij wachtte rustig op haar.
Ze hield den adem in, zooals op het oogenblik, dat ze
de kamer was binnengeslopen. Ze leefde met zijn verhaal
van hand-, been- en lichaamsbeweging mede. Ze glimlachte
en knikte: zóó was het gebeurd.
In vele zwervers — ook in Zigeuners — is een vreemd
instinct verborgen. Ze stellen zich te weer, door kracht
sluwheid, lenigheid, zoolang ze kunnen. bemerken ze een-
maal, dat niets hen kan redden, dan gelijken ze op makke,
getemde dieren; en dan stijgt ook de vrees, welke zij
vroeger niet gekend hebben, hen naar de keel.
maar dezen angst vergat het Zigeunermeisje plots een
oogenblik. Ze zag weer in het verleden terug. Hij wees,
hoe hij haar gegrepen had. Zij wees de rechters de plaats
in haar nek, waar zijn vingers hadden gekneld.
"Merkt ge het wel? Ze bekent", zeide een der schepenen.
Het kind lachte.
"Bij ons zouden zij gehuild hebben, maar dat is duivels-
gebroed", riep een ander norsch.
"Manusj ne tsjele dzjito",* riep ze plotseling. "Dzjimaha
homte praiskerfaf!"**
Nu verstond men háár niet. Doch er was geen twijfel
aan haar schuld. zij zelf, als een kleine aap, deed nu den
boer na, en nu moesten de strenge heeren om haar kin-
derlijke spel lachen. Ieder hunner dacht een oogenblik aan
zijn dochtertje of kleindochtertje, maar ze konden hun
gedachten niet afwendden van de vreeselijke misdaad, die
de jonge heidin had gepleegd. Men kon haar niet sparen.
Toen stond de middelste der heeren op en hij las haar
vonnis. Ze rekt haar hoofd iets vooruit. Het moest wel
iets heel belangrijks en bijzonders wezen, dat hij daar
zeide. De anderen luisterden met zulk een aandacht!
De soldaat achter haar stond streng en stram. De boer wachtte
rechtop en knikte.
Wel was het belangrijk en bijzonder, wat de rechter
voorlas.
Het kleine meisje zou wegens haar misdrijf worden
opgehangen. Toen de heer weder zat, maakte de soldaat
een gebaar om zijn hals en ze knikte levendig.
"Manusj ne tsjele dzjito"* Ze deed hem 't gebaar na,
hield haar armen in de hoogte, deed ze zakken en rijzen,
zooals men doet, als men iets optrekt en liet haar blinkende
tanden kijken.
"Ze begrijpt het wel", zeide een der schepenen. Hij
keek naar haar lompenfiguurtje, de magere armen, beenen,
voeten, naar de eeuwige oogen van het kind, die toch
vroegen, al wisten ze. En hij dacht aan de kleine Maria,
die op 't kerkhof van Venloo lag. Hij schudde 't hoofd.
"Volwassen misdadigers aan de galg", bromde hij
ontevreden. "Maar zulke piepkuikens!"
"Wat is er? vroeg zijn buurman.
"Het is nog een kind. Ze weet niet, wat ze gedaan heeft.
Me dunkt, we moesten haar maar vrijlaten."
"dat kan niet gebeuren. Zij heeft de diefstal gepleegd."
"Maar als ze nu niet weet, wat zoo'n ring waard is!"
"We kunnen probeeren, wat ze van de dingen en hun
waarde weet!"
Hij, die het vonnis had uitgesproken, nam de zilveren tafelschel
en luidde deze. Onmiddellijk bijna kwam de bode binnen.
Hij wachtte eerbiedig, wat de heeren wilden bevelen.
"Haal ons een appel!" De bode mocht niet verwonderd zijn
Hij rende naar zijn huis, en bracht ijlings een mooie,
roode bellefleur mede, die hij voor de heeren op tafel
vlijde. Een der schepenen legde een goedstuk daarnaast.
Vervolgens wenkte men het kind, en het volgde met
al haar sluwheid hun gebaren. ach, ze begreep.....Ze
had tusschen beide te kiesen, maar ze wist niet, dat de
vrucht het leven, het goud de dood beteekende.
Ze keek van de flonkerende munt naar den appel, van
en appel weder naar de munt. Ze bevroedde wel, wat
haar hoofdman het liefst zou bezitten. voor zulk een stukje
geel, dat daar op de tafel lag, gaf hij haar wel net zoo-
veel ooft, als ze lustte. wat beteekende één bellefleur
voor haar? Als ze 's middags in den bongerd kroop, en
even aan de boomtakken schudde, rolde ze haar voor
de voeten. Maar goud had toovermacht. Met goud kreeg
ze geen slaag. Met goud behoefde ze de vrouwen niet te
helpen, de pot te koken of hout te sprokkelen. Met goud
behoorde haar de wereld toe.
Ze sprong toe, en greep de munt. Op hetzelfde oogen-
blik zei de middelste rechter streng tot den soldaat;
"Neem haar weer mee naar de gevangenis! Morgen wordt
ze opgehangen. Ze weet het onderscheid tusschen
de dingen!"
De beul hing het kleine Zigeunermeisje aan een hooge
galg, en ze spartelde even, en was dood.

Onderwerp

SINAT 0891* - Salomonsurteile    SINAT 0891* - Salomonsurteile   

ATU 0926C - Cases Solved in a Manner Worthy of Solomon.    ATU 0926C - Cases Solved in a Manner Worthy of Solomon.   

Beschrijving

Een zigeunermeisje wordt betrapt bij het stelen van een diamanten ring. Eén van de rechters meent dat kinderen niet tot de galg veroordeeld moet worden, waarop men besluit te testen of ze de waarde van voorwerpen kan inschatten. Het meisje moet kiezen tussen een appel en een goudstuk. Ze kiest voor het goudstuk, want dat heeft waarde voor de zigeunerhoofdman en betekent dat zij goed wordt behandeld. Voor de rechters betekent het dat ze onderscheid kan maken, en dat ze kan worden opgehangen

Bron

J.Cohen. Nederlandsche Sagen en Legenden II. Zutphen, 1919. p. 252-256

Commentaar

*) De mens blijft niet lang leven
**) Ik moet boeten

Naam Overig in Tekst

Maria    Maria   

Naam Locatie in Tekst

Venlo    Venlo   

Plaats van Handelen

Venlo    Venlo   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20