Hoofdtekst
Op de ruïne van Valkenburg spookt het 's nachts. Een stem roept er naar het noorden en het zuiden, het oosten en het westen: "Moordenaars! Moordenaars!" terwijl twee blauwe vlammetjes overal voor het geroep uitgaan en het begeleiden, waar het zich ook mag richten. Reeds zeshonderd jaren roept die stem en reeds zeshonderd jaren dwalen de vlammetjes. Voor zes eeuwen stond het slot nog in zijn vollen glans en woonden er twee broeders uit het edele geslacht van Valkenburg, Waleram en Reginald. Beiden beminden Alix, de dochter van den graaf van Kleef. Maar Waleram was gelukkiger dan zijn broeder; hij verwierf de hand van Alix en weldra werd de prachtige bruiloft gevierd. Reginald gloeide echter van nijd en wraakzucht op zijn broeder en op Alix. Toen de bruiloft was afgeloopen en het echtpaar in de bruidskamer verscheen, sprong Reginald, die zich achter het bed had verborgen, te voorschijn en stiet eerst zijn broeder en daarna ook Alix zijn dolk in de borst. Waleram greep met de rechterhand naar de schuimende, bloedende wonde en vervolgens naar zijn broeder, dien hij met de bebloede hand in het gelaat sloeg; maar de krachten begaven hem, hij zonk ontzield terug. Reginald sneed de ongelukkige bruid een haarlok af en vluchtte na de lijken in een keldergewelf te hebben gesleept. Des anderendaags was er groote rouw en droefheid op het slot Valkenburg, want iedereen hield van den goedhartigen Waleram en de even schoone als deugdzame Alix. Niemand twijfelde er aan of Reginald was de dubbele moordenaar. Overal zocht men hem, hij was evenwel niet meer te vinden. Destijds woonde in een bosch in die streek een kluizenaar, die dag en nacht voor het altaar van een kleine kapel, naast zijn huis, in bet gebed verzonken lag. Het was al middernacht, toen er nog iemand aan de deur van de kluis klopte en in 's Hemels naam smeekte om binnengelaten te worden. De kluizenaar opende en herkende Reginald, die hem te voet viel, al het voorgevallene bekende en hem tot bewijs van de waarheid den afdruk van een bebloede hand op zijn aangezicht toonde, die zich met geen water liet afwasschen.
Toen de man Gods alles vernomen had, sprak hij: ,Blijf dezen nacht bij mij, ik zal God bidden, dat Hij mij openbare, wat gij doen moet om van zulk een groote misdaad vergiffenis te verkrijgen." Na deze woorden knielde hij voor het altaar neer. Reginald knielde naast hem en zoo baden zij tot het begon te schemeren.
Toen de morgen aanbrak, zeide de kluizenaar: -De hemel heeft mij dit ingegeven: gij zult, als een ootmoedig pelgrim, van hier uit gedurig naar het noorden gaan, tot gij geen aarde meer onder uw voeten hebt; daar zal u een teeken verder raden." Reginald antwoordde deemoedig ,,amen", vroeg den heiligen man zijn zegen, trad voor de Godslamp, waar hij op bevel van den kluizenaar de haarlok van Alix in de vlam hield en tot asch liet verteeren.
Nu verliet hij de kapel en ging als pelgrim verder en verder, altijd naar het noorden. Met hem gingen twee gedaanten, aan zijn linker een zwarte en aan zijn rechter een witte. De zwarte hield hem de verlokkingen van de wereld voor, terwijl de blanke gedaante hem versterkte in zijn goede voornemens van boete en hem tegenover de genietingen van de wereld, de eeuwige vreugden van den Hemel stelde vele dagen en weken en menige maand waren er reeds verloopen, toen hij op zekeren morgen geen grond meer onder de voeten vond en hij de groote wereldzee voor zich zag. Tegelijkertijd naderde een bootje, dreef aan den oever en een gestalte, die er in zat, wenkte hem en zeide: "Wij verwachten u" Daaraan herkende Reginald het teeken; hij steeg in het bootje, gevolgd door de twee begeleiders. Zoo voeren zij naar een groot schip met volle zeilen. Toen zij op het schip kwamen, verdween de gedaante en voer het schip weg, terwiji Reginald met zijn begeleiders in het ruim afdaalde. Daar stond een tafel met drie stoelen. Aan die tafel namen de gestalten plaats; de zwarte haalde ivoren dobbelsteenen te voorschijn en nu begonnen die twee te dobbelen om de ziel van Reginald.
Reeds zes eeuwen ijlt het spookschip zonder stuurman of roeiers over de groote wereldzee en even lang doen de beide gedaanten de dobbeisteenen rollen om Reginald's ziel. Zij zullen niet ophouden voor den Jongsten Dag.
Schippers, die op de Noordzee varen, hebben het spookschip vaker ontmoet. Zij trachtten het zooveel mogelijk te ontwijken, want een ontmoeting beduidt een voorteeken van rampspoed.
Onderwerp
SINSAG 0450 - Andere Tote spuken.   
Beschrijving
Bron
Commentaar
Naam Overig in Tekst
Waleram   
Reginald   
Jongste Dag   
God   
Godslamp   
Naam Locatie in Tekst
Valkenburg   
Alix   
Kleef   
Noordzee   
Plaats van Handelen
Valkenburg (Limburg)   
Kloekenummer in tekst
Q101p   
