Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

KEMP188 - Van toovenaars: De wildstrooper van Enzebroek

Een sage (boek), 1925

Hoofdtekst

DE WILDSTROOPER VAN ENZEBROEK.
(Neeritter).

De burchtheer van Enzebroek had een jachtopziener, die het uitgestrekte jachtveld van zijn heer moest beschermen tegen de vele loerjagers uit de buurt. Op een van zijn dagelijksche ronden betrapte deze opziener een berucht strooper. Deze scheen echter niet vervaard en stapte met zijn jachtroer rechstreeks en bedaard op den garde-chasse toe, alsof niet hij, maar de jachtopziener in gebreke was. De man droeg een pet van vossevel; zijn armoedige kleeding hing hem haveloos om het lijf; zijn gelaat was donker en omgeven van een woesten peper en zoutgespikkelden baard. Hij zag er heelemaal naar uit als een man, die men buiten in de eenzaamheid van veld en bosch liefst niet ontmoet en waar men nog minder iets mee te doen wil hebben.
De jachtopziener, die den man wel naar den duivel wenschte en zich door die ontmoeting alles behalve op zijn gemak voelde, deed of hij heel niet bang was voor dat ruwe heerschap en snauwde hem barsch toe: ,,Ha, eindelijk heb ik je toch ook eens bij de kladden! En nu als den drommel mee naar den heer!"
De loerjager scheen echter niet erg onder den indruk te komen van het gebulder van den garde-chasse en bleef doodbedaard staan, terwijl hij den opzichter met zijn doordringende oogen brutaal en doordringend aankeek, zoodat deze, als het hem niet zoo kinderachtig bang had geleken, gaarne geretireerd ware. ,Jong!" *) sprak de strooper na een poosje, ,,jong, ik weet niet of mijn vrouw wil hebben, dat ik met je meega; maar wacht hier een oogenblikje, dan zal ik het haar even gaan vragen." Meteen stapte hij doodbedaard verder en liet den garde-chasse staan of het geval hem niet aanging. Hoewel wat bang geworden, was hem dat toch te machtig en meende hij den strooper maar niet zoo te moeten laten gaan. Toen hij evenwel een been wilde verzetten om den loerjager te achtervolgen, voelde hij, dat hij dat niet kon en dat hij op de plaats was vastgetooverd. Zoo kon hij daar netjes blijven staan, onbewegelijk als een paal, tot des anderen daags tegen het vallen van den avond de strooper terug kwam. "Ga maar naar huis", zei de loerjager kortaf, terwijl hij voor den jachtopziener ging staan, ,mijn vrouw wil niet hebben, dat ik meega!" Op hetzelfde oogenblik voelde de arme stakkerd, dat hij van de plaats kon en spoedde hij zich, zonder nog verder naar den strooper om te zien, wat hij loopen kon, terug naar het slot, waar men erg ongerust was geweest over zijn uitblijven. Het avontuur werd spoedig algemeen bekend en niemand, die nu nog kon ontkennen, wat er al lang gemompeld werd, dat het met dien beruchten wilddief met zijn roode muts van vossenvel niet pluis was; vooral de garde-chasse gaf de heilige verzekering, dat hij dien rossen kerel nooit niks meer zou zeggen, al schoot hij ,,de hiël haaze en petrieze van Hinzebrook kepot".

*) jongen.


Beschrijving

Een jachtopziener houdt een beruchte stroper aan. Maar de sluwe stroper ontsnapt door de opziener vast aan de grond te toveren en hem pas een dag later -inmiddels doodsbang geworden- te bevrijden. De opziener zegt nooit meer achter de gehate stroper aan te willen, al
,,de hiël haaze en petrieze van Hinzebrook kepot"

Bron

Kemp, Pierre. Limburgs Sagenboek. Gebrs van Aelst. Maastricht, 1925.

Commentaar

1925
Dit verhaal is terug te vinden in het hoofdstuk 'Van toovenaars'.

Naam Overig in Tekst

Enzebroek    Enzebroek   

Hinzebroek    Hinzebroek   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20