Hoofdtekst
Aan Vriesland kusten ligt Stavoren, Een grijze stad
Wier vroeger welvaart thans verloren, Geen voorbeeld had
De handel offerde aan de boorde, Zijn kostbaar heen
En trok uit alle wereld oorden, Er schatten heen
De vreemdeling stond er op getogen, Van al de pracht
Men zag het rode goud gebogen, Om bout en jagt
Een grindelring van goud gedreven, Was hier aan huis
En op het spits der Kerk geheven, Een goude kruis
Daar woonde een weduw ligt van harte, Doch zwaar van geld
Nooit had zij nog der armen smarte, Of leed geteld
Eens ontevreen bij al haar gaven, Riep zij vol waan
Een harer schipper van de haven, En sprak haar aan
Uw trouw kan nieuwe laauwren winnen, Vertrek ter stond
Spoet u naar dansink spits uw zinnen, En zoek in ‘t rond
Koopt wat gij er kostbaarst kunt ontwaren, Hierzelf beslis
Het zal mij te meer genoegen baren, Hoe kostbaar ‘t is
De schipper had maar weinig weken, Gekeerd uit zee
De blanke zeilen weer gestreken, Op Staver ree
Toen vroeg zij hebt gij diamanten, Of pelterij
Of keur van stoffen of van kanten, Wat brengt gij mij
Ik breng u sprak hij feine stenen, Nog keur van kant
Ik trad naar welige akkers henen, Alom beplant
De jonge boekweit stond te bloeijen, Met bloemen nog
Terwijl de rijpe tarwe stoeide, Met gele rog
De vlakte scheen met al die kleuren, Een regenboog
Rondom mij trokken duizend geuren, Als damp om hoog
Hier trof de zicht, de golvende aren, En zong de jeugd
Daar zag ik de arme halme garen, Met stille vreugd
Toen namen lust en wemoed bijde, Mijn boezem in
Ik voelde dat mijn oogen schreiden, Gods menschen min
O! vader dagt ik bron van ‘t leven, Zoo mild als groot
Het kostbaarst dat gij ons hebt gegeven, Is graan en brood
Dat brood dat Vorsten voed, en Slaven, Nut ons veel meer
Dan zilveren meer dan gouden staven, Eer pracht of eer
Zoo dagt ik dankten en bragt sieraden, Nog kunstwerk aan
Maar heeft het kostbaarst goed geladen, De keur van ‘t graan
Hij zweeg doch ‘t woord was naauw gesproken, Of ‘t wijf barst uit
En schreeuwd in dolle woede ontstoken, Met heersch geluid
Hebt gij treffelijk u gekweten, Onozele bloed
Zoo drukt de lading u geweten, Zij is mij te goed
Aan het bakboord hebt gij mij ingenomen, Op mannen op
Van ‘t stuurboord tuimeld ze in de stromen, Werpt haar in ‘t sop
En pas liet dit bevel zich horen, Of het werd voldaan
Van het stuurboord gleed de schat van ‘t koren, In de Osceaan
De schipper woonde in ‘t hart bewogen, Dat schouwspel bij
Hij sloeg op haar bevochtigde oogen, Met medelei
Festout O! vrouw durft gij u verheffen, Op uwe magt
Vrees God den honger zal u treffen, die het brood veracht
Daar wierp zij in het zwelgend water, Een kostbaar steen
Het koren na, met luid geschater, En schampen reen
Zoo wis ‘t juweel niet weer zal keren, Dat ik versmeet
Zoo wis kan nooit mijn honger deren, Zoo wis geen leed
Maar op de mark na weinig dagen, Kogt zij een visch
Zoo schoon als ooit u oogen zagen, Voor eigen disch
En naauwelijks werd hij opgesneden, Door ‘s vischers hand
Of ziet daar lag ‘t juweel gesneden, In de ingewand
Van thoen ging haar rijkdom minderen, In slag op slag
Zij dwaalde rond tot spot der kinderen, Op haar oude dag
Ook Staveren moest haar dood bekopen, En boet er voor
Haar vroeger welvaart is verlopen, En liet geen spoor
Men ziet het graan in zee bedolven, Nog jaarlijks staan
Dan spreken de airen uit de golven, Den zeeman aan
Veracht ons nimmer jong van dagen, Grijs of groot
God kan den spotter niet verdragen, Van het lieve brood.
Onderwerp
AT 0736A - The Ring of Polycrates   
ATU 0736A - The Ring of Polycrates.   
Beschrijving
Bron
Commentaar
Zie onder Beeld een foto van Krijn Rodenburg en een pagina uit zijn manuscript.
Naam Overig in Tekst
Krijn Rodenburg   
Vrouwtje van Stavoren   
Staver   
Vriesland   
Dansink   
God   
Naam Locatie in Tekst
Rozenburg   
Stavoren   
Friesland   
Danzig   
Staveren   
Plaats van Handelen
Stavoren (Friesland)   
Kloekenummer in tekst
F026p