Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

OUDSTEMOP

Een mop (boek), 1170 - 1179

_47a16661-3169-4d8c-a4d8-abcd01595ffa.jpeg
05ScheleServaasKlein.jpg
08ServaasKlein2.jpg
09ServaasKlein3.jpg
Codex_Manesse_Heinrich_von_Veldeke.jpg

Hoofdtekst

Vertaling: Nu kunt u nog een mooi verhaal horen! De keizer liet zeer kundige goudsmeden ontbieden. Hij groette hen vriendelijk en nam ze aan zijn hof op; hij vertelde hun dat hij een gouden borstbeeld wilde laten maken. “Moge God me dit toestaan, want ik begeer niets anders!” De goudsmeden antwoordden dat ze de opdracht met liefde aannamen, mits Gods Zoon en de goede Sint Servaas hun dit vergunden. Omdat de keizer het graag wilde, kwamen ze aan zijn wensen tegemoet. Het goud werd afgewogen en de mannen togen aan het werk. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat waren ze bezig, waarbij Sint Servaas hun behulpzaam was. Tenslotte was het borstbeeld af. Het was - zo vertelt ons de vita - prachtig: neus, mond, kin en keel waren perfect; alleen de ogen, die van edelstenen gemaakt waren, stonden scheef. De goudsmeden meenden dat de ene steen kleiner was dan de andere, en daarover waren ze hogelijk verbaasd, want ze waren precies even groot. Met goede moed haalden ze de stenen eruit om ze er beter in te zetten, want ze vreesden de keizer. Maar toen ze dat gedaan hadden, stonden de ogen weer net als daarvoor: het ene keek omlaag, het andere omhoog. De goudsmeden voelden zich ongelukkig en het werd hun zwaar te moede. Ze konden er echter niets aan doen; het was zonneklaar dat Sint Servaas tijdens zijn aardse leven scheel was geweest; daarom was dit gebeurd… Toen wilde de keizer het borstbeeld zien. Zodra hij de ogen zo scheef zag staan, liet hij de goudsmeden in de boeien slaan en dreigde hen met zware straffen. Ten onrechte wierp men hen in een kerker. Terwijl de goudsmeden ’s nachts in de gevangenis zaten, verscheen Sint Servaas aan de slapende keizer, zodat deze hem goed kon zien. Vriendelijk sprak hij hem toe: “Majesteit, je moet die arme goudsmeden niet langer kwellen. Laat hen met rust! Je moet het hun niet aanrekenen: zij hoeven toch geen boete te doen voor mij? Jij bent zeer verstandig: kijk me aan en zie hoe scheel ik ben. Daarom moet het borstbeeld dat naar mijn gelijkenis is gemaakt scheel zijn. Wees tevreden: de goudsmeden treft geen blaam. Laten ze profijt hebben van mijn scheelheid, en wees er niet bedroefd over.” Toen de koning dit gehoord had, liet hij, nadat hij was opgestaan, de goudsmeden uit de kerker halen. Als vergelding voor het aangedane onrecht stelde hij hen op royale wijze schadeloos en overlaadde hen met prachtige geschenken, zodat ze blij en opgelucht van het hof vertrokken. Bron: Hendrik van Veldeke: Servaaslegende. Vertaald door L. Jongen en C. Schotel. Maastricht 1993, p. 112-113. Het verhaal is in licht bewerkte vorm ook te vinden bij Frits van Oostrom: Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Amsterdam 2006, p. 167-168. De onverkorte en originele Middelnederlandse tekst luidt aldus: [vs. 2123 - 2209] Nu moechdi hoeren scone reden. Der coninck dede hoem goltsmede Herde goet ghewynnen. Hij gruetese mit mynnen Ende boet hon sijne hulde Ende seide hon dat hij wolde Doen wercken eyn gulden hoeft; Ende sprack ouch, des gheloeft: ‘Willes mich god ghehynghen! Want ich tot gheynen dynghen Nye meeren wille en ghewan.’ Doen spraken die werck man: Sij woldet gherne wale doen Gondes hon der goids soen Ende der goede sinte Seruaes; Sent dat den coninck lieff was Sij wouden doen dat hij geboet. Hij dede hon gheuen gout root. Sij ontfinghent mitter woeghen. Die des wercks plaghen, Sij waren vlytich daer toe Beide spade ende vroe. Daer toe halp hon sinte Seruaes. Doen dat houft all ghereyt was Doen waest herde zierlijch, Schone ende heerlijch, Beide nase ende mont - Dat doet ons die vite cont - Beyde kynne ende keel; Maer die oughen waren scheell. Het waren twee edel steyne. Doen dochte hon die eyne Mender dan die andere. Des hadden sij groot wondere: Sij waren beide doch euen groot. Den meysteren des nyet en verdroet Dat sijse vut namen. Sij meyndens nu bat gheramen Want sij den Coninck vruchten. Doen sijt doen weder herwrochten Doen stonden sij echt als ee - Des was hon te moede wee - Dat eyn neder, dander hoe. Des woerden sij seer onvroe. Des en mochte ander raet sijn: Het waert daer aen wel schijn Dat der goede sinte seruaes In desen lyue scheel was; Daer om moest dat gheschien. Doen wolde der coninck thouft sien. Doen hij die oughen soe sach staen Doen dede hij die goltsmede vaen Ende dreychdese voele seer Aen hon lijff ende aen honne eer. In gheuenckenisse mense besloet. Dat was onrecht herde groot. Doen dit aldus was erganghen Dat sij dus laghen gheuanghen, Des nachts quam sinte Seruaes Voer den coninck daer hij was In eynre stat, daer hij lach, Alsoe dat hijne wale besach. Mynlike hij hoem toe sprak: ‘Coninck, en doen gheyn onghemack Den gheuangenen goltsmeden; Laetse mit rasten ende mit vreden. Du en dorfste hon nyet schelden. Sy en soelen mijns nyet ontghelden. Du heues voele goeden sen: Beseech wie scheel dat ich ben. Des moet dat houft scheel sijn Dat ghemaect is nae thouft mijn. Daer omme hebbe goede ghedolt: Die wercklude sijn sonder scholt. Laetse mijns ghenyeten; Des en laet dich nyet verdrieten,’ Sprack der goede sinte Seruaes. Der coninck des blide ende vroe was. Doen der coninck dit vernam Ende hij des morghens op quam, Die goltsmede hij verloeste. Seer wale dat hijse troeste Mit heerliken lone. Hij gaff hon gauen scone Ende versoende sich mit hon alsoe, Dat sij van hoem schieden daer toe Mit blijtscapen ende mit mynnen. Bron: Hendric van Veldeke: Sint Servaeslegende. Editie G.A. van Es. Tweede druk. Culemborg 1976, p. 163-165.

Beschrijving

De keizer geeft aan enkele goudsmeden de opdracht om een gouden borstbeeld van de inmiddels overleden Sint Servaas te maken. Als het beeld nagenoeg voltooid is, merkt men dat het scheel kijkt. Men probeert er van alles aan te doen, maar het beeld blijft scheel kijken. De keizer vindt dat zo’n belediging voor de heilige, dat hij de goudsmeden in de gevangenis laat smijten. Dan grijpt de heilige in: in een droom verschijnt hij aan de keizer en laat hem eens goed in de poppetjes van zijn ogen kijken. De keizer laat de goudsmeden hierop snel weer vrij, want Servaas bleek tijdens zijn leven net zo scheel te zijn geweest als het beeld.

Bron

Hendrik van Veldeke: Servaaslegende. Vertaald door L. Jongen en C. Schotel. Maastricht 1993, p. 112-113

Commentaar

Het verhaal is in licht bewerkte vorm ook te vinden bij Frits van Oostrom: Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Amsterdam 2006, p. 167-168. Originele tekst: Hendric van Veldeke: Sint Servaeslegende. Editie G.A. van Es. Tweede druk. Culemborg 1976, p. 163-165
Zie ook http://www.meertens.knaw.nl/medewerkers/theo.meder/oudstemop.htm

Naam Overig in Tekst

Nederlands    Nederlands   

Middelnederlands    Middelnederlands   

Sint Servaas    Sint Servaas   

God    God   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20