Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

ANDERSEN1835A - De tondeldoos

Een sprookje (boek), 1835

Leonardo_Diffusion_XL_a_dog_with_huge_eyes_19th_century_3.jpg
Andersen2.jpg

Hoofdtekst

DE TONDELDOOS
Daar kwam een soldaat aanmarcheren over de grote weg; één, twéé! één, twéé! met zijn ransel op zijn rug en zijn sabel opzij, want hij was in de oorlog geweest en nu moest hij naar huis. Toen ontmoette hij op de weg een oude heks; zij was afzichtelijk lelijk, haar onderlip hing helemaal op haar borst. Ze zei: “Goedenavond, soldaat! Jij kunt zoveel geld krijgen als je maar wilt!”
“dat sla ik niet af, oude heks!” zei de soldaat.
“Zie je daar die grote boom?” zei de heks, en wees op een boom die vlak bij hen stond. “Van binnen is die helemaal hol! Jij moet nu in de top klimmen, daar zie je een gat en door dat gat kun je je naar beneden laten glijden tot diep in de boom! Ik zal een touw om je lijf binden, opdat ik je kan ophijsen wanneer je me roept!”
“Wat moet ik daarbeneden in die boom?” vroeg de soldaat.
“Geld halen,” zei de heks. “Als je beneden komt op de bodem van de boom, weet je, dan ben je in een lange gang die helemaal verlicht is, want daar branden over de honderd lampen. Dan zie je drie deuren, je kunt ze openmaken, de sleutel zit erin. Als je in de eerste kamer binnenkomt zie je op de grond een grote kist staan, er bovenop zit een hond; hij heeft ogen zo groot als een paar theekopjes, maar daar moet je niet bang voor zijn! Ik geef je mijn blauwgeruite schort dat je op de grond uitspreidt, dan ga je vlug naar de hond toe en je pakt hem, zet hem op mijn schort, maakt de kist open en neemt zoveel geld als je wilt. Het is alles koper; maar wil je liever zilver hebben, dan moet je in het volgende vertrek binnengaan: daar zit een hond met een paar ogen zo groot als molenstenen; maar daar trek je je niets van aan, zet hem op mijn schort en neem van ’t geld! Wil je daarentegen goud hebben, dat kun je ook krijgen en wel zoveel als je dragen kunt, wanneer je in de volgende kamer binnengaat. Maar de hond, die dáár op de geldkist zit heeft twee ogen, zó groot als de ronde toren. Dat is me er een, daar kun je van op aan! Maar je moet er alweer niet bang voor zijn! Zet hem maar op mijn schort dan doet hij je niets, en neem zoveel geld uit de kist als je wilt!”
“Dat is nog zo gek niet!” zei de soldaat. “Maar wat moet ik jou geven, oude heks? Want je wilt er toch zeker ook wat van hebben, kan ik me zo denken!”
“Nee,” zei de heks, “Niet één stuiver wil ik hebben! Je moet alleen maar een oude tondeldoos voor mee meebrengen, die mijn grootmoeder vergat, toen ze het laatst daarbeneden was!”

“Nou, doe me dan maar dat touw om!” zei de soldaat.
“Hier is het!” zei de heks, “en hier is mijn bonte schort.”
Toen kroop de soldaat in de boom, liet zich in het gat naar beneden glijden en stond nu, zoals de heks gezegd had, beneden in de grote gang met de honderden lampen.
Nu opende hij de eerste deur. Hu! daar zat de hond met ogen zo groot als theekopjes en die staarde hem aan.
“Jij bent een fijne vent!” zei de soldaat, zette hem op het schort van de heks en nam net zoveel kopergeld als hij in zijn zak kon hebben, sloot daarna de kist, zette de hond er weer op en ging de andere kamer binnen. Ha!, daar zat de hond met ogen zo groot als een paar molenstenen.
“Kijk niet zo naar me!” zei de soldaat. “Je kon er eens pijn in je ogen van krijgen!” En toen zette hij de hond op het schort van de heks, maar toen hij al dat zilvergeld in de kist zag smeet hij het kopergeld dat hij had weg en vulde zak en ransel met niets dan zilver. Nu ging hij de derde kamer binnen. Nee, dat was afschuwelijk! De hond daarbinnen had werkelijk twee ogen zo groot als de ronde toren en ze draaiden in zijn kop rond als wielen!
“Goedenavond!” zei de soldaat en nam zijn pet af, want zo’n hond had hij nog nooit gezien; maar toen hij een tijdje naar hem gekeken had dacht hij, nu is ’t mooi geweest, hij tilde hem van de kist en maakte die open. Nee, God beware me, wat was daar een goud! Hij zou er heel Kopenhagen voor kunnen kopen, en alle suikervarkentjes en tinnen soldaten en zwepen en hobbelpaarden die er in de wereld waren! Dat was nog eens geld! Nu wierp de soldaat al het zilvergeld, waarmee hij zakken en ransel had gevuld, weg, nam er goud voor in de plaats, ja, al zijn zakken, zijn ransel, pet en schoenen stopte hij vol, zodat hij nauwelijks kon lopen. Nu had hij geld! Hij zette de hond op de kist, sloeg de deur dicht en riep toen door de boom naar boven: “Hijs me nu op!”

“Heb je de tondeldoos bij je?” vroeg de heks.
“Dat is waar!” zei de soldaat, “dat had ik helemaal vergeten,” en hij ging haar halen. De heks hees hem op en toen stond hij weer op de weg met zijn zakken, zijn schoenen, zijn ransel en zijn pet vol geld.
“Wat wil je toch met die tondeldoos?” vroeg de soldaat.
“Dat gaat je niet aan!” zei de heks. “Je hebt je geld beet! Geef mij nu maar de tondeldoos.”
“Kletspraat!” zei de soldaat, “zal je nu gauw zeggen wat je ermee wilt, anders trek ik mijn sabel en ik sla je je hoofd af.”
“Nee!” zei de heks.
Toen sloeg de soldaat haar hoofd af. Daar lag ze nu! Maar hij knoopte al zijn geld in haar schort, wierp dat als een zak over mijn schouder, stopte de tondeldoos in zijn zak en ging regelrecht naar de stad toe.

Het was een heerlijke stad ; hij nam in de voornaamste herberg zijn intrek, vroeg om de mooiste kamers en het beste eten, want nu was hij rijk omdat hij zoveel geld had.
De kelner die zijn schoenen moest poetsen, dacht wel bij zichzelf dat het toch wel een paar wonderlijke oude schoenen waren die zo’n rijk heer had, want hij had nog geen nieuwe gekocht; de volgende dag kocht hij schoenen om in uit te gaan en een net pal! Nu was de soldaat een voornaam heer geworden, en ze vertelden hem van al de pracht in hun stad en van hun koning en welk een lief prinsesje zijn dochter was.
“Waar kan ik haar te zien krijgen?” vroeg de soldaat.
“Zij is helemaal niet te zien!” zeiden ze allemaal, “zij woont in een groot koperen slot met een boel muren en torens eromheen! Niemand, behalve de koning, mag bij haar binnen want er is voorspeld dat ze zal trouwen met een doodeenvoudige soldaat, en dat kan de koning niet toestaan.”
Die zou ik graag es zien! dacht de soldaat, maar dat mocht nu eenmaal niet.
Hij leidde nu een vrolijk leventje, ging naar de schouwburg, maakte ritjes in het park van de koning en gaf de armen veel geld, en dat was goed werk! Hij wist wel van vroeger, hoe erg het is geen cent te bezitten! Hij was nu rijk, had nette kleren en kreeg veel vrienden die allemaal zeiden dat hij zo aardig was, een echte heer, en dat hoorde de soldaat graag! Maar daar hij iedere dag geld uitgaf en niets binnenkreeg, had hij ten slotte niet meer dan twee stuivers over en toen moest hij verhuizen van de mooie kamers, waar hij gewoond had, naar een heel klein kamertje, vlak onder het dak; hij moest zelf zijn schoenen borstelen en ze met een stopnaald dichtnaaien en geen van zijn vrienden kwam hem opzoeken, want je moest heel wat trappen op.

Het was een heel donkere avond en hij kon niet eens een kaars kopen; maar toen herinnerde hij zich dat er een klein stukje kaars lag in de tondeldoos, die hij uit de holle boom had meegenomen, waarin hij, met hulp van de heks, was neergedaald. Hij haalde de tondeldoos en het stompje kaars te voorschijn maar op hetzelfde ogenblik dat hij vuur sloeg en de vonken uit de vuursteen vlogen, spring de deur open en de hond die ogen had zo groot als theekopjes en die hij beneden onder in de boom had gezien, stond voor hem en zei: “Wat beveelt mijn meester!”
“Wát!” zei de soldaat, “dat is me een mooie tondeldoos, als ik daarmee alles kan krijgen wat ik maar hebben wil! Haal mij wat geld!” zei hij tegen de hond, en floep! was hij weg en floep! was hij weer terug met een grote zak stuivers in zijn bek.
Nu wist de soldaat wat een fijne tondeldoos dat was! Sloeg hij eenmaal vuur dan kwam de hond die op de kist met kopergeld zat, sloeg hij tweemaal vuur dan kwam de hond met zilvergeld, sloeg hij driemaal vuur dan kwam de hond met het goudgeld.

Nu verhuisde de soldaat weer naar de mooie kamers en hij kon weer goed gekleed gaan en meteen herkenden al zijn vrienden hem en wat hielden zij toch veel van hem.
Toen bedacht hij op een keer: Het is toch gek dat niemand die prinses te zien kan krijgen! Zij moet zo mooi zijn, zeggen ze maar wat heb je eraan wanneer ze altijd binnen in het grote koperen slot met al die torens zit! Kan ik haar dan helemaal niet es zien? Waar zit mijn tondeldoos? En toen sloeg hij vuur en floep!, daar kwam de hond met ogen zo groot als theekopjes.
“Het is nu wel midden in de nacht,” zei de soldaat, “maar ik zou zo verschrikkelijk graag de prinses zien, al was ’t maar één ogenblik!”
De hond was onmiddellijk de deur uit en voor de soldaat eraan dacht was hij weer terug met de prinses slapende op zijn rug; zij was zo lief dat iedereen kon zien dat het een echte prinses was; de soldaat kon het niet laten haar te kussen, want hij was een echte soldaat.
De hond liep toen weer weg met de prinses, maar toen het ochtend werd en de koning en de koningin aan de theetafel zaten, zei de prinses dat ze zo wonderlijk gedroomd had ’s nachts van een hond en een soldaat. Zij had op de hond gereden en de soldaat had haar gekust.
“Dat is me wat moois!” zei de koningin.
Nu moest een van de oude hofdames de volgende nacht waken bij het bed van de prinses om te kijken, of het werkelijk een droom was, of wat het anders zou zijn.

De soldaat verlangde er zo verschrikkelijk naar de lieve prinses weer te zien; dus de hond kwam ’s nachts, nam haar op en liep zo hard hij kon; maar de oude hofdame deed waterlaarzen aan en liep net zo hard achter hen aan. Toen zij nu zag dat ze in een groot huis verdwenen, dacht zij, nu weet ik waar ’t is, en zij zette met een stuk krijt een groot kruis op de poort. Toen ging ze naar huis en ze ging slapen en de hond kwam ook weer terug met de prinses. Maar toen zag hij dat er een kruis op de poort stond waar de soldaat woonde, nam hij ook een stuk krijt en zette een kruis op alle poorten in de hele stad; en dat was verstandig van hem, want nu kon de hofdame de juiste poort niet vinden omdat er op alle poorten een kruis stond.
Vroeg in de morgen kwamen de koning en de koningin, de oude hofdame en alle officieren om te kijken waar de prinses toch was geweest!
“Dáár is ‘t!” zei de koning, toen hij de eerste poort zag met een kruis erop.
“Nee, dáár is ‘t, beste man!” zei de koningin, die een tweede poort zag met een kruis erop.
“Maar dáár is er ook een, en dáár ook een!” zeiden ze allemaal. Waar ze ook keken, overal stonden er kruisen op de poorten. Toen zagen ze wel dat het toch niets gaf of ze nu zochten of niet.
Maar de koningin was een heel verstandige vrouw, die meer kon dan in een rijtuig rijden. Zij nam haar grote gouden schaar, knipte een groot stuk zijde in stukken en naaide er een schattig zakje van, ze vulde dit met fijne boekweitgrutjes, bond het op de rug van de prinses en toen dit gedaan was knipte zij een gaatje in de zak, zodat de grutjes de hele weg, waarlangs de prinses kwam, konden bezaaien.
’s Nachts kwam de hond terug, hij nam de prinses op zijn rug en liep met haar naar de soldaat die zoveel van haar hield en zo graag een prins had willen zijn want dan mocht hij met haar trouwen.
De hond merkte helemaal niet dat de grutjes vanaf het slot tot aan het venster van de soldaat neervielen. Hij sprong met de prinses op zijn rug tegen de muur op. En ’s morgens zagen de koning en de koningin nu waar hun dochter heen geweest was, en toen pakten ze de soldaat en toen ging hij in het gevang.

Daar zat hij nu. Och, wat was het daar somber en akelig. Toen zeiden ze tegen hem: “Morgen zal je hangen!” Dat was nu niet bepaald leuk om te horen en zijn tondeldoos lag thuis, in de herberg. ’s Morgens kon hij door de ijzeren tralies van het raampje zien dat de mensen haastig de stad uit holden om hem te zien hangen. Hij hoorde de trommels en zag de soldaten marcheren. Iedereen liep de stad uit. Daar was ook een schoenmakersjongen met een schootsvel voor en op pantoffels, hij draafde zo hard dat zijn ene pantoffel afvloog, vlak tegen de muur waar de soldaat zat te kijken tussen de ijzeren tralies door.
“Hei daar, schoenmakersjongen! Loop maar niet zo hard!” zei de soldaat. “Voor ik kom gebeurt er toch niets! Wil je niet even op mijn kamer mijn tondeldoos gaan halen, dan krijg je vier stuivers van mij! Maar je moet hard lopen, hoor!”
De schoenmakersjongen wilde graag vier stuivers verdienen en draafde weg om de tondeldoos te halen, gaf haar aan de soldaat en… ja, nu zullen we wat beleven!
Buiten de stad was er een grote galg opgericht, eromheen stonden de soldaten en honderdduizenden mensen. De koning en de koningin zaten op een prachtige troon, vlak tegenover de rechter en de hele rechtbank.
De soldaat stond al op de ladder, maar toen ze hem de strop om de hals wilden doen zei hij, dat het toch gewoonte was een misdadiger, vóór het vonnis werd voltrokken, een onschuldige wens toe te staan. Hij wilde zo graag een pijp tabak roken, het was de laatste pijp die hij in deze wereld zou roken.
Dat wilde de koning niet weigeren, en toen nam de soldaat zijn tondeldoos en sloeg vuur, een-, twee-, driemaal! En daar stonden alle honden: de hond met de ogen zo groot als theekopjes, de hond met de ogen als een paar molenstenen en de hond met de ogen zo groot als de ronde toren.
“Help mij, dat ze me niet hangen!” zei de soldaat, en toen sprongen de honden op de rechters en op de hele rechtbank af, ze namen de een bij zijn benen en een ander bij zijn neus en wièrpen hen vele vademen de lucht in, zodat ze in stukken vlogen toen ze neerkwamen.
“Ik wil niet!” riep de koning, maar de grootste hond nam hem en de koningin en wierp hen de andere achterna; toen schrokken de soldaten en iedereen riep: “Beste soldaat, jij moet onze koning zijn en met de mooie prinses trouwen!”
Toen zetten ze de soldaat in het rijtuig van de koning en alle drie de honden dansten vooruit en riepen: “Hoera!” En de jongens floten op hun vingers en de soldaten presenteerden het geweer. De prinses werd uit het koperen slot bevrijd en werd koningin, en daar had ze niet het minste bezwaar tegen! De bruiloftsfeesten duurden acht dagen, en de honden zaten mee aan tafel en zetten grote ogen op.

Onderwerp

AT 0562 - The Spirit in the Blue Light    AT 0562 - The Spirit in the Blue Light   

ATU 0562 - The Spirit in the Blue Light.    ATU 0562 - The Spirit in the Blue Light.   

Beschrijving

Een soldaat komt een heks tegen die hem vertelt dat er veel geld in een holle boom verstopt zit. Zij zal hem helpen afdalen in de boom; in ruil daarvoor moet hij voor haar een tondeldoos meenemen. Onderin de boom zijn drie kamers, ieder met een hond die een kist met koper, zilver of goud bewaakt. De soldaat neemt zoveel geld mee als hij kan.
Boven gekomen wil hij de tondeldoos niet aan de heks geven en doodt hij haar. Hij gaat naar de stad en leeft het rijke leven van een echte heer. Dan ontdekt hij dat hij met de tondeldoos de honden uit de boom kan oproepen en dat zij al zijn wensen zullen vervullen. Hij wenst de prinses te zien. De koning komt hierachter waarop de soldaat ter dood wordt veroordeeld. De drie honden schieten hem te hulp en uiteindelijk mag hij met de prinses trouwen.

Bron

Hans Christian Andersen: Sprookjes en vertellingen. Bussum 1975, p. 13-17.

Commentaar

1835
Oorspronkelijke titel Fyrtøjet.

Naam Overig in Tekst

God    God   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20