Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

DYKFRIES2013 - Onwijze Hans

Een sprookje (boek), 1896

Hoofdtekst

Onwijze Hans.
Eene arme weduwe had drie zonen. De jongste heette Hans en was onwijs. Eens zeî de moeder tot hare jongens: «Een uwer zal wel een dienst moeten zoeken als boerenknecht. Hier valt niet veel te verdienen, wij kunnen zóó met ons vieren niet meer aan den kost komen.» De drie broeders moesten dit toestemmen en de oudste ging uit om een dienst te zoeken. Maar hij was nauwelijks eene week van huis geweest, toen kwam hij terug en nu miste hij zijn neus en zijne ooren. Op de vraag, hoe dat gekomen was, antwoordde hij: «Ik heb lang moeten loopen zonder een boer te vinden die een knecht noodig had. In de eerste drie dagen gelukte dit niet, maar toen vond ik een man, die mij wel in zijn dienst wilde nemen. Hij bood mij ook een goed loon aan, maar maakte daarbij de bepaling, dat wie van ons beiden, hij of ik, het eerst boos zoude worden, zich neus en ooren moest laten afsnijden. Ik vond dit wel zeer dwaas, maar ging toch de overeenkomst aan, want ik stelde mij voor, dat de boer, die zulk een vreemde voorwaarde stelde om twist en tweedracht te voorkomen, een vredelievend man zou zijn. Maar het bleek juist het tegendeel te zijn. Hij was een rechte dwarsdrijver die mij plaagde, lastig viel en berispte over allerlei onbeduidende zaken. Ik begreep spoedig dat hij 't er op toelegde om mij boos te maken; daarom was ik op mijn hoede en hield mij lang goed. Maar eindelijk maakte hij het toch zoo, dat ik mijn geduld verloor en, eer ik er aan dacht, driftig en boos werd. En nu was er geen genade, ik moest mij neus en ooren laten afsnijden. Het spreekt vanzelf dat ik bij dien boer niet langer in dienst wilde blijven; daarom kom ik nu tehuis.»
Nu zeî de tweede broeder: «Het zou mij toch verwonderen, als ik het tegen dien mensch niet zou kunnen volhouden in het bewaren van mijn geduld. Ik wil mij ook bij hem in dienst besteden.» - Hij ging heen en werd knecht bij denzelfden boer onder dezelfde voorwaarden. Hij hield het wel eenige dagen langer vol dan zijn broeder, maar ten slotte verspeelde hij toch ook neus en ooren en kwam bij zijne moeder terug.
En nu zeide de onwijze Hans, dat hij het ook eens met dien vreemdsoortigen boer wilde beproeven. «Kom,» zeiden zijne broeders, «laat dat maar na; gij zijt geheel ongeschikt om met dien man om te gaan.» - Hans stoorde zich daar niet aan; hij begaf zich op reis en werd knecht bij denzelfden boer, natuurlijk ook weêr onder de voorwaarde: wie 't eerst boos wordt moet neus en ooren missen.
Den eersten morgen reed de boer uit en zeide: «Hans, als ik van avond tehuis kom moet de put gedempt zijn, die daar in het weiland is, en ook zoo 't behoort.» - «'t Is wel, boer,» zei Hans en toen de boer met het rijtuig uit het gezicht was, begon Hans met het werk. Hij dempte den put niet met aarde, maar met boerengereedschap : wagens, karren, ploegen, eggen, spaden, hooivorken, kortom alles wat hij maar vinden kon. Toen de put daarmede ten slotte nog niet gevuld was, doodde Hans eenige koeien en wierp die er nog boven op. De boer keek des avonds bij zijne tehuiskomst leelijk op, maar zijn toorn moest hij bedwingen, want hij dacht aan zijn neus en ooren.
Den volgenden morgen reed de boer weêr uit en zeide: «Hans, als ik van avond naar huis kom moet het wagenpad (de reed) van den hoofdweg naar mijn huis wit geplaveid zijn.» - «'t Is wel, boer,» zeî Hans. En hoe legde hij dit werk aan? Alle koeien en kalveren en alle schapen en geiten die wit van haar of vacht waren, ook alle witte ganzen, eenden en kippen maakte hij kapot en met deze dieren plaveide hij het wagenpad. De boer werd hierdoor des avonds in het naar huis rijden niet weinig bemoeilijkt en hij was nog slechter op zijn gemak dan den vorigen avond; maar boos worden dorst hij niet.
Den derden morgen, toen de boer alweêr uitreed, zeî hij: «Hans, als ik van avond tehuis kom moet er naast mijn huis een groot helder licht branden.» - «'t Is wel, boer,» zeî Hans. Des avonds, tegen den tijd waarop de boer terug te verwachten was, stak Hans de kleine schuur, die nabij de groote stond, in brand. De boer kon nu wel niet klagen dat dit licht te klein was, maar bijzonder tevreden over de handelwijze van den knecht was hij toch ook niet. Hij zorgde echter wel, althans oogenschijnlijk, kalm te blijven.
Des daags daaraan zond hij Hans naar het veld te werken op een tamelijk grooten afstand van het huis. En toen de tijd voor het middagmaal daar was, vergat men Hans te roepen. Deze begreep spoedig wat men met hem voor had en nu ging hij ongemerkt naar huis, sloop in de schuur en haalde vandaar een zak rogge. Hiermede ging hij naar den bakker, die hem voor dien prijs gaarne een goed middagmaal verschafte. Des avonds, toen Hans in huis kwam, zeî de boer: «daar staat wat eten voor je.» - «Niet noodig, boer,» zeî Hans, «ik heb reeds gegeten, en iets beters ook.» - Hij vertelde den boer, op diens vragen, wat hij gedaan had. Nu liep de man haastig naar den bakker en zeide: «gij moet niet weder graan van mijn knecht koopen, want hij ontsteelt het mij.»
«'t Is wel, boer,» zeî de bakker. Den volgenden dag ging het evenzoo. Hans stond op het veld te werken, maar werd niet bij het middagmaal geroepen. Nu stal hij een zak tarwe uit de schuur, ging er meê naar den stijfselmaker en deze gaf hem daarvoor zooveel spijs en drank, dat hij voor den geheelen dag genoeg had. Des avonds van zijn werk tehuis komende bedankte hij weêr voor den kost, dien men hem voorzette en vertelde den boer wat hij gedaan had. De boer ging daarop naar den stijfselmaker en zeide: «gij moet niet weder tarwe van mijn knecht koopen, want hij ontsteelt ze mij.» - « 't Is wel, boer,» zeî de stijfselmaker.
Toen het een dag later al weêr op dezelfde manier ging, haalde Hans een zak gerst uit de schuur, ging er meê naar den bierbrouwer en verkocht het daar voor een goeden maaltijd. De boer ging, toen hij dit des avonds te weten kwam, ook den brouwer waarschuwen, dat hij niet weder gerst van Hans moest koopen. Maar hij begon te begrijpen, dat deze knecht hem te slim af was en het beste zoude zijn zich van hem te ontslaan.
«Hans,» zeide hij, «mij dunkt, we moeten maar afrekenen, dan kunt gij naar uwe moeder gaan.» Maar Hans zeî: «dat gaat zoo niet boer; er valt thans nergens veel te verdienen; ik wil bij u blijven tot de koekoek weêr roept.» Hier kon de boer niet veel tegen zeggen, maar die tijd was hem nog wel wat te ver af. Hij kocht in de stad voor een stoter een houten koekoek, dien men het geluid van den levenden vogel zoo aardig kan laten nadoen. En toen het een paar dagen later mooi weêr was, liet hij zijne vrouw met het kinderspeeltuig in een boom klimmen. Daar ging het nu «koekoek! koekoek! koekoek!» - «Hans!» zeî de boer, «hoor je 't? de koekoek roept, nu moet je vertrekken.» - «Ja waarlijk!» zeî Hans, «waar zit die koekoek?» - «Daar in dien boom; hoor maar!» Hans, niet traag, haalt een schietgeweer en paf! hij schiet den vogel dood - wel te verstaan: de boerin. Nu werd de boer op eens zoo woedend dat hij Hans wel had kunnen vermoorden, maar deze riep: «je moet je neus en ooren kwijt!» - Er was geen lievemoederen aan, de boer moest zich aan de straf onderwerpen en bovendien den knecht zijn volle loon uitbetalen.
Hans kwam vroolijk en wel met een mooi sommetje geld weêr bij zijne moeder tehuis.

Onderwerp

AT 1000 - Bargain Not to Become Angry    AT 1000 - Bargain Not to Become Angry   

ATU 1000 - Contest Not to Become Angry.    ATU 1000 - Contest Not to Become Angry.   

Beschrijving

Een weduwe heeft drie zonen. Om rond te kunnen komen, moet een van hen werken. De oudste zoon belandt bij een boer waar hij mag werken onder voorwaarde dat wie het eerst boos wordt, neus en oren zal moeten missen. De boer lokt zijn drift uit en de jongen komt zonder neus en oren thuis. De tweede broer vergaat het evenzo. De jongste zoon, onwijze Hans, gaat onder dezelfde voorwaarde voor de boer werken. Hij probeert de boer kwaad te maken door zijn opdrachten verkeerd uit te voeren: de put dempt hij met gereedschap en koeien, de weg wit hij met witte boerderijdieren en hij maakt licht door de schuur in brand te zetten. Als de boer Hans niet roept voor het eten, ruilt Hans achtereenvolgens rogge, tarwe en gerst voor een maaltijd. De boer wil hem ontslaan, maar Hans wil blijven tot de koekoek roept. De boerin klimt met een houten koekoek die geluid maakt in de boom om Hans te doen denken dat het tijd is voor zijn ontslag. Hans schiet de ‘koekoek’ neer en doodt zo de boerin. De boer wordt woedend en moet oren en neus missen en Hans op de koop toe zijn loon geven.

Bron

Waling Dykstra: Uit Friesland's volksleven van vroeger en later: volksoverleveringen, volksgebruiken, volksvertellingen, volksbegrippen. Leeuwarden [1896], deel 2, 45-48.

Commentaar

Bargain not to become angry & AT 1002: Dissipation of the Ogre's Property & AT 1005: Building a Bridge or Road & AT 1007: Other Means of Killing or Maiming Life Stock & AT 1008: Lighting the Road & AT 1029: The Woman as Cuckoo in the Tree

Naam Overig in Tekst

Hans    Hans   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20