Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

- Mannetje in de maan

Een (), (foutieve datum)

Onderwerp

VDK 0777A* - Het mannetje (vrouwtje) in de maan (zon).    VDK 0777A* - Het mannetje (vrouwtje) in de maan (zon).   

ATU 0751E* - Man in the Moon.    ATU 0751E* - Man in the Moon.   

Beschrijving

Het mannetje (vrouwtje) in de maan (zon)

Tekst

Een man gaat op zondag houthakken. Als hij met een grote takkenbos op zijn rug huiswaarts keert, ontmoet hij een heer in zijn zondagse pak, die hem voorhoudt: "Weet jij niet dat het zondag is? God wil dat de zondag geheiligd wordt, en op die dag mag er niet gewerkt worden." De man zegt dat het hem weinig kan schelen: zondag of maandag, wat maakt dat nu uit? "Ga dan maar voor eeuwig de maandag vieren op de maan," zegt God - want Hij is het. En de man wordt verbannen naar de maan. Wie bij volle maan goed kijkt, ziet daar nog altijd die man met zijn takkenbos op zijn rug zitten. Aldus verloopt globaal het sprookje van het Mannetje in de Maan in het in de vorige eeuw populaire Deutsches Märchenbuch (1857) van Ludwig Bechstein (Das Märchen vom Mann im Monde). Wie de volksverhaaltraditie van dit sprookje beziet, onderkent een veelheid aan variaties in de plot als geheel en in de kleinere details. En toch is er vrijwel steeds ook een vast stramien: iemand doet iets wat niet mag, en wordt voor straf verbannen naar de maan. En daar is hij (of zij) nog altijd te zien, als waarschu-wend teken aan het firmament. Er bestaat onder volksverhaalonderzoekers geen consensus over de vraag of het Mannetje in de Maan wel een sprookje is. Zo komt het verhaal niet voor in de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm, en al evenmin in de internationale volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson. In de Nederlandse volksverhalencatalogus van J.R.W. Sinninghe komt het verhaal wèl voor, maar daar wordt het aangemerkt als een sage. Om meer precies te zijn staat het verhaal gecatalogiseerd als etiologische of oorsprongssage nr.8 Der Mann im Monde. In een oorsprongssage wordt antwoord gegeven op de vraag "Hoe komt het dat...?" Voor wat betreft dit verhaal luidt de vraag natuurlijk: "Hoe komt het dat we een mannetje (een vrouwtje, een gezicht) in de maan zien?" In A dictionary of British Folk-tales brengt K.M. Briggs het verhaal onder in het hoofdstuk over fabels en exempelen. Weer anderen noemen het Mannetje in de Maan een legende, zoals K.M. de Lille. De benaming zal geïnspireerd zijn op het feit dat in sommige versies God optreedt - een kenmerk van een legende is immers dat er een belangrijke rol is weggelegd voor een goddelijk of heilig personage of voorwerp. In verband met het Mannetje in de Maan tekent volksverhalenverzamelaar E. Heupers aan: "De benaming 'legende' is echter onjuist. Het verhaal is duidelijk een sprookje en geen legende of sage. De overlevering is immers verzonnen en berust op verbeelding, in tegen-stelling tot een legende of een sage waarvan de inhoud mogelijk enige waarheid bevat. Ook daarom is het geen sage, omdat die aan tijd en plaats is gebonden." Ook volkskundige J. van der Kooi meent met een sprookje van doen te hebben, en rangschikt het verhaal in zijn catalogus van Friese volksverhalen onder de legendesprookjes. Als nummer en omschrijving geeft hij op: 777A* Het mannetje (vrouwtje) in de maan (zon). De toevoeging van de zon is gebaseerd op een Fries verhaal waarin een vrouwtje op zondag boter zit te karnen en voor straf door God naar de zon wordt verbannen. Aan de basis van het sprookje ligt toch wel de menselijke neiging ten grondslag om vormen te 'herkennen', te benoemen, te interpreteren en betekenis te geven. In rotsformaties kunnen we een dier herkennen, een groep wolken lijkt op een zeilschip, en in de maan zien we een gezicht of een mens. Wat men precies in de maan ziet, kan per cultuur verschillen. In culturen op andere continenten ziet men in de maan bijvoorbeeld een haas, een konijn, een rat of een kikker. De waarom-vraag heeft een veelheid aan verklaringen en dus ook aan verhalen opgeleverd. In Nederland en Vlaanderen vinden we over het Mannetje in de Maan talloze verhalen of verhaaltjes - sommige 'vertellingen' zijn namelijk niet langer dan één zin. Variatie kan in principe in alle plot-elementen gevonden worden: wie zien we in de maan? Hoe heet hij? Wat was zijn vergrijp? Hoe is hij op de maan gekomen? Wat is zijn straf? In de volkskundige literatuur keert de afbeelding van de man met de takkenbos op zijn rug het meest terug. Dit is ook de voorstelling bij Bechstein, maar een allusie op dit beeld treffen we reeds aan in de Midsummernight's Dream (1594) van William Shakespeare (akte 5, scène 1, vs. 242-244), en nog eens in The Tempest (1611; akte 2, scène 2, vs.138-141). In de maan wordt soms niet het hele mannetje gezien, maar slechts het gezicht van de gestrafte. Andere afbeeldingen die gezien worden zijn: een vrouw die zit te spinnen, een man met een juk emmers of een groenteverkoper met een kar. Het mannetje of vrouwtje in de maan blijft veelvuldig naamloos. In het Middelnederlands werd het mannetje wel aangeduid met de naam Ludergere (varianten: Ludegere, Lodegere, Leudergere), waarvan de herkomst duister is. Een man uit Gelderland vertelde in 1911 aan verzamelaar C. Bakker dat het mannetje in de maan Vondel Gaus heette. We hebben hier evenwel te maken met een tamelijk afwijkende variant van het verhaal: de hoofdpersoon plant een boon. Zittend op de snelgroeiende plant wordt deze Vondel Gaus naar de maan gebracht. Op de maan begint hij stro te maaien en van het haksel knoopt hij een touw, waarmee hij weer naar de aarde kan afdalen. "Zoo is het mannetje in de maan ontstaan," luidt het tot besluit. Maar dit impliceert dat er niet echt een mannetje op de maan te zien is, maar dat de donkere vlekken veroorzaakt worden door de plekken waar het stro gemaaid is (het verhaal toont verwantschap met Aarne-Thompson 1889E, Descent from Sky on Rope of Sand (Chaff)). Andere namen die we in de volkskundige literatuur aantreffen zijn Henneke, Janneke en Anneke Maan - wellicht speelt hier een verbastering van het woord "manneke" een rol. Een heel andere naam vinden we overigens in de Divina Commedia (begin 14e eeuw) van Dante: Kaïn. Het zou Kaïn geweest zijn die door zijn oneerbiedige offer en de moord op zijn broer Abel door God naar de maan is verbannen. De in de volkskundige literatuur meest voorkomende wandaad is de schending van de zondagsrust of van een andere heilige dag, zoals kerstavond of kerstmis. In deze versies is het regelmatig Onze Lieve Heer zelf die de schender naar de maan stuurt. De overtreding bestaat uit werken op zondag, in het bijzonder houtsprokkelen. De inspiratiebron voor deze motieven wijzen duidelijk in de richting van de Bijbel, waar in Numeri 15:32-36 te lezen staat: "Tijdens hun verblijf in de woestijn betrapten de Israëlieten iemand die op sabbat hout sprokkelde. Degenen die hem daarop betrapt hadden, brachten hem bij Mozes en Aäron en heel de gemeenschap. Hij werd in bewaring gesteld, omdat nog niet bepaald was wat er met hem moest gebeuren. Jahwe zei tot Mozes: 'Die man moet ter dood gebracht worden. Heel de gemeenschap moet hem buiten het kamp stenigen.' Toen voerde heel de gemeenschap hem buiten het kamp en stenigden hem dood, zoals Jahwe aan Mozes had bevolen." De ingrediënten werken, houtsprokkelen, schending van de sabbat en goddelijke straf zijn hier aanwezig. Alleen de connectie met de maan ontbreekt (nog). De verhaalstof van het Mannetje in de Maan werd overigens ook wel ingezet om kinderen bang te maken (in jargon spreekt men dan van de 'kinderschrik'): "Als je zondags gaat werken, moet je op de maan blijven". Het vergrijp van werken op zondag wordt soms nog zwaarder aangezet door de misdaad te verergeren: in sommige versies is er sprake van diefstal op zondag, niet zelden van hout, sprokkelhout of takkenbossen, maar ook wel van bijvoorbeeld groenten. De diefstal wordt af en toe gecombineerd met een leugenachtige eed. De betrapte dief ontkent dan ten stelligste dat hij iets gestolen heeft en voegt daar aan toe: "Ik mag naar de maan vliegen als ik dit gestolen heb" of woorden van gelijke strekking. Andere vergrijpen hebben verder met de zondagsheiliging niets uit te staan. Oplichterij, zoals het verkopen van bedorven voedsel of het aanlengen van de melk, wordt soms ontkend met de eedformule "Ik mag naar de maan vliegen", met de bekende gevolgen. Soms is een onvoor-zichtige wens de oorzaak: een knecht hangt het melken dusdanig de keel uit, dat hij zich naar de maan wenst. Of een knaap moet braamtakken snijden om er bijenkorven van te maken, en als hij dodelijk vermoeid in het maanlicht naar huis loopt, wenst hij zich op de mooie maan. De wens gaat in vervulling, en op de maan treft de jongen een vrouw met een hond aan. De vrouw beveelt de knaap om een bijenkorf te maken, maar telkens als deze bijna voltooid is, vernielt de hond 'm weer. Op de dag dat de bijenkorf voltooid zal zijn, zal de wereld vergaan. In het verhaaltje blijft het dus niet bij ballingschap alleen, maar wordt de jongen voor zijn 'ontevredenheid' en 'luiheid' extra gestraft met werken: het werk waar hij zo tegenop ziet, verergert tot een sisyfusarbeid. Als laatste 'zonde' vermelden we hier de dronkenschap: een dronken man ligt langs een hoge dijk te slapen en blijft op enigerlei wijze aan de punt van de sikkel van de laaghangende maan vasthaken. De maan stijgt en de man wacht nog steeds de nacht af dat hij weer veilig kan afstappen. In enkele versies is er geen sprake van straf, zoals in het verhaaltje van Vondel Gaus, die dan ook uiteindelijk weer op aarde terugkeert. In het voorafgaande is opzettelijk en met nadruk gesproken over de vondsten in de volkskundige literatuur. Al deze vondsten suggereren een brede bloei van de verhaaltraditie, wat in zekere zin ook klopt. Maar een tamelijk ontnuchterend beeld geven toch de enquêtes die tweemaal door het P.J. Meertens-Instituut zijn gehouden. In 1942 werd Volkskundevragenlijst nr.8 naar het netwerk van de correspondenten in Nederland gestuurd. De eerste, tweeledige vraag luidde: 1a) Wat voor een wezen (een man, een vrouw, een dier enz.) zit naar de voorstelling, die het volk daaraan geeft, in de maan? 1b) Waarom zit volgens de sage [sic!] dit wezen in de maan? Deze tweeledige vraag werd nog eens herhaald in Volkskundevragenlijst nr.20 uit 1956. Opvallend is dat nogal wat correspondenten helemaal geen weet hebben van een mannetje in de maan, en dat nog veel meer van hen onbekend zijn met enig bijbehorend verhaal. Bij de eerste enquête ontving het Instituut vanuit heel Nederland 980 antwoord-formulieren re-tour. Bij 13% van de correspondenten is het Mannetje in de Maan of enige andere voorstelling volkomen onbekend: zij hebben opgegeven dat er geen wezen in de maan gezien wordt, en dat er derhalve ook geen verhaal bij is. Niet minder dan 83% van de inzenders gaf te kennen dat er in de maan een mannetje, eventueel met een takkenbos op zijn rug, te zien is. Hiervan heeft 67% het louter over een man (mannetje, manje, mantsje, montsje, mannechien, männetjen, männeken, menke, menneke, kereltje, kirltje, kereltsje, kereltien, keerltien, keêr'ken, kèlje, ventje, veintje). En 16% specificeert het tot een mannetje met een takkenbos. Veel correspondenten haasten zich erbij te vermelden, dat er wel over een mannetje gesproken wordt, maar dat er niet in wordt geloofd. Men zegt het maar voor de aardigheid, bijvoorbeeld voor de kinderen of bij-wijze-van-spreken; men heeft het niet in alle ernst over een mannetje in de maan. Ook al heeft dus 83% van de correspondenten ingevuld dat er een mannetje in de maan te zien is, velen slagen er niet in een bijbehorend verhaal te vermelden, of beweren zelfs dat dat niet bestaat - ook als zij juist hebben ingevuld dat het mannetje een takkenbos op zijn rug heeft. Anderhalf procent van de inzenders meldt dat er een gezicht in de maan gezien wordt. Resteert een restgroep van tweeënhalf procent, die onder andere melding maakt van: een kereltje met een boerenkool, een stier, een paard, een man met een bezem, het getal 25, Adam en de Wandelende Jood. Ook melden twee correspondenten dat er met pasen een lammetje in de maan te zien is. Niet minder dan 72% van de correspondenten meldt dat een bijbehorende sage niet bekend is of - stelliger nog - niet bestaat. Op 21% van de antwoordformulieren staat ingevuld dat hout-sprokkelen (werken) op zondag (met kerst, pasen) het mannetje in de maan heeft gebracht. De verwijzing naar dit verhaal is bijzonder onevenwichtig verdeeld over het land. In het noordoosten van Nederland komt dit verhaal nauwelijks voor. In Noord- en Zuid-Holland en in Gelderland blijkt er een sporadische bekendheid te bestaan met het verhaal, maar de vertelling wordt verreweg het meest teruggevonden in onze katholieke provincies Noord-Brabant en (bovenal) Limburg. Dat het mannetje naar de maan wordt verbannen vanwege een diefstal en een eventueel navolgende leugen, is opgetekend door 3,5% van de correspondenten. Het gestolen goed kan bestaan uit bijvoorbeeld sprokkelhout of een boerenkool (m.n. in Groningen). In de restcategorie van 3,5% wordt nog verteld over de slapende dronkeman die door de punt van de maansikkel wordt opgetild (0,5%). De ondoordachte wens ("Was ik maar op de maan") komt slechts zelden voor in Nederland. Verder wordt verteld dat het mannetje takken sprokkelt om de hel te kunnen stoken, of om het vuur te onderhouden dat voor het maanlicht zorgt. Enkele malen bestaat de taak van het mannetje uit het schoonvegen van de maan. Eén correspondent meldt dat de vlekken in de maan een weerkaatsing zijn van de bergen in Zwitserland. Tot slot stuurden meerdere Brabantse correspondenten het volgen-de versje in: Menneke moan, Mee se leêre bruuksken oân Hij hee 'n bordje pap gegete En hee zen bruukske vol geschete. 1942 1956 % % 1a. Wezen onbekend 13 26 Mannetje 67 56 Mannetje takkenbos 16 16 Gezicht 1,5 0,2 Rest 2,5 1,8 1b. Sage onbekend 72 81 Werken op zondag 21 14 Diefstal / leugen 3,5 2 Rest 3,5 3 In 1956, toen in Volkskundevragenlijst nr.20 de vraag herhaald werd, kwamen er 742 ant-woordformulieren retour. De onbekendheid met enig wezen in de maan is na veertien jaar al verdubbeld tot 26%. Over het 'volk der Nederlandse Betuwe' doet correspondent P.J. Peters voor Zoelen (Gelderland) stellige uitspraken, zoals: "Het volk kijkt naar de maan. 't Interesseert zich er niet voor om er enig beeld in te zien." De waarneming van een mannetje (56%) of een mannetje met een takkenbos (16%) in de maan is gedaald tot 72%. Blijft over een restcategorie van 2% met bijvoorbeeld de volgende voorstellingen: een mensengezicht, een vrouw met een lampje, een varken, een jager met honden, Gods aangezicht en een kabouter. Al verklaren veel correspondenten dat er een mannetje (met een takkenbos op zijn rug) in de maan gezien wordt, een stijgend percentage heeft geen weet van enig bijbehorend volksverhaal: namelijk 81%. Dit betekent dat 19% wel een bijbehorend verhaal kent. Hiervan wordt 14% bestreken door het verhaal van het mannetje dat op zondag (met pasen of kerst) werkt (sprokkelt); wederom zijn Brabantse en Limburgse versies hier oververtegenwoordigd. Twee Brabantse correspondenten geven expliciet op dat het verhaal tot de leesstof behoort. T.J. van der Heijden (Bladel) schrijft: "Deze sage staat echter in een lagere school-boekje", en G. v.d. Vleuten (Mierte-Dorp) verklaart: "Houtsprokkelverhaaltje, waarschijn-lijk alleen bekend uit schoolboeken." Twee procent van de correspondenten vertelt het verhaaltje van de diefstal (en de eventueel navolgende leugen). Drie procent vormt de restcategorie. Hiertoe behoort ook een verhaaltje waarin het mannetje naar de maan wordt verbannen omdat hij teveel pap heeft gegeten en vervolgens zijn broek heeft vervuild - conform het versje.

Literatuur

Teksten: De Bazel 1888; Bechstein 1967, p.152-153; Cohen 1919, dl.2, p.300-303; Dante 1984; Kemp 1925, p.256-257; Ter Laan 1930, p.190; De Mont 1894; Poortinga 1979, p.246; Shakespeare 1954; Shakespeare 1994; Sinninghe 1942, p.24; Top 1982, nr.45.
Studies: VDK p.362-363 = VDK 777A*; Sinninghe 1943a, p.47; EM s.v. Mann im Mond; De Blécourt 1980, p.113 en 284-286; Briggs 1970-1971, dl.1, p.123-124; De Cock 1907-1908; Dekker 1989; Harley 1885, p.1-75; Heupers 1976; Hoffmann-Krayer & Bächtold-Stäubli 1927-1942, 6, 511-514; De Lille 1973; Verwijs & Verdam 1885-1952, dl.4, 874; Volkskunde atlas 1965, afl.2, p.119; Volkskundevragenlijsten nr.8 (1942) en nr.20 (1956), archief PJMI.