Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

- Verzonken Klooster

Een (), (foutieve datum)

Onderwerp

SINSAG 1144 - Das versunkene Kloster; versinkt wegen der Schlechtigkeit der Mönche.    SINSAG 1144 - Das versunkene Kloster; versinkt wegen der Schlechtigkeit der Mönche.   

Beschrijving

Das versunkene Kloster; versinkt wegen der Schlechtigkeit der Mönche.

Tekst

De sage van het verzonken klooster vertelt over een klooster dat in de aarde verdwijnt. De bewoners van het klooster leven in zonde en hebben vaak een verbond met de duivel gesloten. God straft het zondige klooster door het in een storm op kerstnacht te laten verzinken. Na de verdwijning ontstaat op de plek van het klooster een diep gat of meer. Uit de diepte kan men om middernacht het geluid van de klokken en het gejammer van de bewoners van het klooster horen.
Dit verhaal is onderdeel van een grote groep sagen die over verzonken steden, gebouwen, voorwerpen en mensen gaat. De zonde is prominent aanwezig in deze groep: de verzinking vindt meestal plaats als straf voor zonden zoals hoogmoed, verkwisting of heiligschennis. De sagen zijn verbonden met het thema van de zondvloed dat over de gehele wereld voorkomt. Verder speelt ook de vernietiging van Sodom en Gomorra in de Bijbel (Genesis 19: 24-28) een belangrijke rol in dit soort verhalen.
De sage van het verzonken klooster komt zowel in Nederland als in het buitenland voor. Voor zover bekend wordt de sage voor de eerste keer rond 1870 in West-Vlaanderen opgetekend. In Nederland circuleren vanaf het einde van de negentiende eeuw schriftelijke versies. De Nederlandse sagen richten zich vooral op het Solse Gat dat op de noordelijke Veluwe tussen Putten, Garderen en Drie ligt. Volgens de sage heeft er vroeger een klooster gestaan op de plaats van het gat. De monniken van dit klooster leven in zonde en houden feesten met heksen en duivels. Op kerstnacht breekt een storm uit waarin het klooster verzinkt. De volgende dag herinnert het diepe Solse Gat de omwonenden aan het lot van het klooster. Om twaalf uur 's nachts kan men de kloosterklokken schor horen luiden en ziet men de monniken treurig om het gat heen lopen.
Het Solse Gat heeft een lange geschiedenis. Geologen geloven dat het gat een oude gletscherkom is die in de ijstijd is ontstaan en later verder uitgediept is. Volgens de Veluwse sage is de verzinking van het klooster echter de oorzaak van het ontstaan van het Solse Gat. Tot de historie van deze plek behoren ook verwijzingen naar de heidense erediensten die in het Solse Gat zouden zijn gehouden. In één verhaal zijn de monniken zelfs heidense priesters die zich in de tijd van de Franken tot het christendom bekeren, maar terugvallen tot hun oude geloof en ten onder gaan.
Het Speulder- en Sprielderbos, waarin het Solse Gat ligt, is tegenwoordig een beschermd natuurgebied en wordt door veel toeristen bezocht. De sage over het klooster is onderdeel geworden van de lokale toeristenindustrie. In foldertjes over de Noordelijke Veluwe wordt het verhaal vermeld als interessante wetenswaardigheid en in het Solse Gat worden vertelavonden georganiseerd waarbij ook de sage over het verzonken klooster de revue passeert.
De kloostersage komt onder een andere naam ook voor in het Gooi. 'Het klooster der Duivels' vertelt over een klooster dat op de Capittelweg in Blaricum heeft gestaan. Het klooster wordt bewoond door godvruchtige en hardwerkende monniken. Op een nacht vraagt een zwijgende man om onderdak bij het klooster. De man blijft drie dagen en drie nachten bij de monniken en tijdens zijn verblijf heerst er een hevige storm. Nadat de man weer is weggegaan beseft de abt dat het klooster onderdak heeft verleend aan de duivel. Hij gaat samen met zijn monnikken op bedevaart naar het heilige land en het klooster wordt verlaten. Zodra de goede monniken weg zijn, nemen de duivels en heksen hun intrek in het klooster. Zij leiden een goddeloos leven en berokkenen de plaatselijke bevolking veel leed. Op kerstnacht straft God hen en het klooster verdwijnt samen met zijn duivelse inwoners in de grond.
Verder circuleert de sage in beknopte vorm in de provincie Brabant. De verhalen in dit deel van Nederland zijn kort en geven vaak alleen de elementaire feiten van de plot weer. In de Brabantse vertellingen vindt de verzinking op verschillende lokaties plaats. De ene keer is het klooster ondergegaan in de buurt van Tilburg en de andere keer dichtbij Nijmegen of Zaltbommel.
In het buitenland is de sage bekend in België en enkele Duitstalige gebieden. Het verhaal lijkt vooral in de grensgebieden met Nederland te circuleren. In België geniet de sage enige bekendheid in de streek van de Kempen die net onder Nederlands Brabant ligt. De Vlaamse vertelling vertoont overeenkomsten met de versie uit Blaricum, aangezien de goede monniken in de Belgische verhalen verdreven worden door vijandig volk dat een losbandig leven gaat leiden in het klooster.
Volgens een Duitse versie van de sage is een klooster ondergegaan in het Duissener woud dichtbij de stad Duisburg. Deze stad is gesitueerd in de omgeving van Venlo en Nijmegen. In de sage wordt vermeld dat alleen de abt van het klooster een godvruchtig leven leidt, terwijl de andere monniken de religieuze wetten verbreken. God straft de slechte monniken en laat het klooster in een storm en een aardbeving ondergaan. De goede abt wordt gespaard, maar sterft enige tijd later van verdriet. Andere Duitstalige versies van de sage komen voor in de gebieden Baden en Schwaben die op de grens van Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland liggen. In de Badense sage zijn het zowel nonnen als monnikken die een zondig leven leiden en gestraft worden.
In grote delen van Nederland en Europa is de sage van het verzonken klooster onbekend. Het verhaal snijdt echter universele thema's aan die ook in vele andere verhalen terug zijn te vinden. Sagen over verzonken steden, kerken, klokken, kastelen en mensen komen dan ook over geheel Nederland en Europa voor.

Literatuur

Teksten: Baader 1973, p.22; Birlinger 1874, p.190; De Boer 1954, p.149-152; Gazenbeek 1993, p.100-106; Henot 1926, p.13-14; Heupers, Amsterdam 1981, deel 1,2, p.28 (nr.1199) en p.33 (1221); Holthuizen-Seegers 1988, p.60-63; Huisman 1976, p.3-5; Kooijman 1988, p.249 (nr.1855), p.267 (2001), p.289 (2144), p.300 (2230); 'Nieuw leven voor oude spoken'. in: Algemeen Dagblad, 17-08-1995, p.17; Peuckert 1961, deel 1, p.55-56 (nr. 98); Sinninghe 1936, p.232; Sinninghe 1939, p.94; Stalpaert 1969, deel 2, p.143-148; Ulijn 1981, p.128; Volkskunde vragenlijst 18 (1954) vraag III, 1 (archief Meertens Instituut); Van de Wall Perné 1932, deel 1, p.85-88; De Weerd 1960, p.58-62.
Studies: Agricola 1976; ANWB 1930; Bächtold-Stäubli 3, p.868-876; Van Dam, Fraanje & Wijnsma 1996; EM 5, kol.1289-1295; Gerndt 1988; Hacke-Oudemans 1969, p.142-143; Johansen 1989; Karlinger & Wolf 1978; Van der Kooi 1988; Mackensen, deel 2, p.633-638; Roeck & Marquet z.j., p.137-140; Sinninghe 1943a, p.115; Staatsbosbeheer 1962; Staudt & Peukert 1968; Vildomec 1979; Wossidlo & Schneidewind 1960.