Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

VODA_002_07

Een sage (mondeling), 1976

Hoofdtekst

Ik weet niet hoe lang het wel geleden is dat er op een kasteeleke onder Aalst een jonker woonde die ze de Rooie Ridder noemden. Ze noemden hem de Rooie Ridder omdat ie een rossige baard had. In zijn jonge jaren moet het een een echten schuinsmarcheerder zijn geweest. Hij had tenmninste een verroest kwaaie naam en men zij dat ie met den duivel omging. Op zijn veertigste jaar, war ie zijn vroegere leven moei. Hij veranderde als een blad aan enen boom en haalde het in zijn kop om te gaan trouwen. Nou moet ge weten dat het op het kasteeleke van Blaarthem enen oude graaf woonde die op late leeftijd met een rijke en nog piepjonge gravin getrouwd was. Toen zin enigste dochter geboren wir stierf de moeder. De graaf war radeloos en droeg heel zijn liefde op, [oh, heel] heel zijn liefde over aan zijn kind, dat ie zijn oogappel noemde. Het was een verdraaid schoon meiske, gelijk u nie indenken kunt. Het hiette Veroon en als ze op der zondags aangekleed war, had ze met der blauwe ogen en her pelerine verdimmes veel weg van het vrouwke in de kerk.
Toen de Rooie Ridder het meiske op een keer zag kreeg ie veel zin in heur. Hij maakte opvallend veel werk van der en liet zin eige van zijne beste kant zien. Hij had van die flauwe smoesjes waartegen geen wijf bestandt war, laat staan zo’n jong dingske. Hij kloote her zo op dat ze het lelijk van hem te pakken kreeg. De jonker, die sprak er nog wel eens af in de hei en hoe dikwijls het kind hem zag en met hem praatte, hoe meer ze van hem ging houden. Met de dag groeide heur verlangen om hem weer te zien, en als ie niet bij her was haalde ze zijn beeld veur her ogen. Zo brandde in heur de liefde. Toen wier Veroon en alles veur mekaar war gonk de ridder naar heur vader. Doch den ouwe graaf wou van geen vrijen en trouwen iets weten. Hij had veul te zeer het land aan den Rooie Ridder, daarom zei ie dat zijn dochter, hoewel struis en groot van stuk, nog veel te jong war. En wat de jonker al zei en deed en hoe ie ook sputterde het hielp allemaal geen sikkepit. Het war en het bleef “ Nee”. De Rooie Ridder bleef echter aanhouden en toen het gezanik de graaf begon te vervelen wou ie de jonker nie meer te woord staan en hij verbooi em het huis. De jonker noemde in zijn ijselijke verdriet de graaf een rotzak en probeerde zijn verdriet onder de pekel te houden en liep met lelijke plannen rond. Soms wou ie Veroon stelen dan weer den ouwe doodmaken en een volgend moment wou ie zijn eige verzuipen. Twee keer was hij al radeloos in de Biezenkuilen gesprongen maar omdat er enen nekkerman in de Biezenkuilen zat die dan, die de verzopen mensen het bloed uitzuigt kroop ie er maar weer gauw uit. Veroon zat heel den dag te huilen en te dubben, de ‘s nachts deed ze geen oog meer dicht en ze vergong als sneeuw voor de zon. Als ze oud genoeg geweest war zou ze zeker naar em toegevlucht zijn. Nou gaf het toch niets want heure vader zou der subiet door de veldwachter hebben laten halen, en als ze s’wou gaan wandelen moest er veurtaan een kamenierster mee.
Op een zomerse dag da Veroon met de kamenierster te paard wou gaan rijen, want da kon ze zo goed als ene manskerel, en locht over de hei draafde, verschoot heur paard opeens van een vlak veur zin poten wegschietende haas. Het paard sprong als geslaagde ineens opzij en gong er vandeur, zo hard as ge van zin leven nog nie gezien het. De kamenierster begon zo uit alle macht te schreeuwen maar hoe harder ze schreeuwde hoe woester Veroon’s paard aan de haal ging. Het meiske ha alle moeite om in het zadel te blijven en ze zag zo wit als enen doek van de schrik. Net alsof het zo zijn moest kwam de Rooie Ridder, die in het [Aertsescher?] bos op jacht war, drek de kant van het hollende paard uit. En gelukkig maar want het zou niet goed met Veroon afgelopen zijn als ie nie tussen beier war gekomen. Hij sprong het op hol geslagen beest pardoes om zijn kop en kreeg het met veel moeite te staan. Toen pakten ie het bekant flauwgevallen meiske veurzichtig van het paard en lee haar zacht in het gras en hij gaf heur wat te drinken want ze war mee dood dan levend. Als ze weer tot heur eigen kwam brocht ie ze naar het kasteeleke te Blaarthem en stuurde heel slim de kamenierster met de paarden vooruit. Onderwijl Veroon en de jonker op huis aan gingen, hadden ze samen veul gepraat en overlegd wa ze doen zouwen als de graaf nou weer nie in trouwen zou toestemmen. Veur ze aan het kasteeleke kwamen gaf Veroon aan de jongheer uit dankbaarheid en meepesaant als bewijs van der liefde hum ene gouwe ring, en beloofde heure ridder wat er ter wereld ook gebeuren mocht dat ze hem nooit zou vergeten, ja, dat ze wel voorgoed met hem mee wilde trekken. Vooral nou de jonker heur van een wissen dood gered had zou haar vader wel toegeven, dacht ze in der eigen. Maar jawel, de jonker mocht nog nie eens binnenkomen. Hoe meer de Rooie Ridder bed en smeekte um de dochter, hoe woedender den ouwe wier, en ten lange leste schupte ie em van de deur, wa nie schoon war van de graaf. “Ik vermoord er nog liever dan ze aan jou te geven” zei de graaf nog.
Um kort te goan, op ene keer kwam er op het kasteel van den Rooie Ridder ene pater. De jonker hield de pater op de neet. Ze aten zijn best en dronken en goeie glaske want de pater had sinds ‘s morgens niks meer gegeten en gedronken. En toen deur het kustelijke druivensap de tongen losser waren geworde heurde de jonker dat de pater ook naar graaf in Blaarthem wilde die ie verdraaid goed kende. “Pater, zoude me nie een plezier willen doen?” vroeg de jonker. “ Natuurlijk wel” zei de pater. “ Ik heb hier een gouwe ringske da ge aan juffrouw Veroon moet geven, me een briefke erbij, maar heur vader mag er niks van weten” zo zei de Rooie Ridder. De jonker haalde toen een fles van zunnen besten ouwe wijn en schonk maar in. Ze kregen alletwee stilletjes aan een bietje de hoogte want de pater spuwde er ook niet in en war helemaal geen sikkeneur, en daarbij, het war verroest goeie wijn. Afijn, na veul haken en ogen zou de pater dan het briefke me de ring meenemen, en de Rooie Ridder gaf em zijn beste paard mee dan hoefde de pater niet te voet te gaan want de weg war maar duur slecht. De pater beloofde ‘s avonds nog bescheid te komen zeggen.
Toen de pater dan door de hei naar Blaarthem reei en een eindje onderweg war krieg ie spijt van hegeen ie gedaan hai. Hij zat er geweldig over in en ha wel um willen draaien om het ringske en den brief naar de jonker terug te brengen. Maar da ging ook weer nie. Zo praktiserend rei ie voort totdat die ten leste in slaap viel en zachtjes van zijn paard schoof en op de grond. Ut paard liep eerst wat langs de slootkanten te grazen en deed tegen de donkerte allenig op zijne stal aan. Toen de jonker het beest zonder de pater zag terugkomen, wier ie zo kwaad dat ie een beslag kreeg en erin bleef. Toen eindelijk de pater wakker wier keek ie aardig op. Hij wreef gapend over zijn ogen en wist nie woar ie ut har. Hij kroop overeind en gong de weg naar Blaarthem op. As ie aan ut kasteeleke war vroeg ie naar juffrouw Veroon. Maar wa keek ie op toen ie in plak van een jong meiske een ouwe vrouw veur em zag. Eerst docht ie dat ze em veur de gek hielen, maar ten lange leste meende ie dat den duivel me iem aan de gang war en die smeerde em terug naar het ouwe kasteel zo hard as ie kos. Maar doar war ut ook al nie veul want hij kende gene ene pater meer . Den hele boel war ook daar veranderd en in een spiegel zag ie dat zijne zwarte baard helemaal wit geworden war. Hij verschoot van zun eiges. Hij gong naar de kapel en begon zijn best te bidden totdat er ten leste enen ouwen broeder kwam die nog iets wist van enen pater die vijftig joar geleden in Aalst en Blaarthem op bezoek war geweest en nooit terug war gekomen.
Wa war nou gebeurt: de pater die ha toen ie van zijn paard was gevallen, vijftig joar lang in de hei geslapen, ter straf veur hetgeen die misdaan har, umdat ie zich me dingen had ingelaten die veur ene pater nie ten pas kwamen.

Beschrijving

Een ridder wil trouwen met een jonge vrouw maar haar vader, een graaf, wil daar niets van weten. Zelfs nadat de ridder de jonge vrouw heeft gered weigert de graaf zijn toestemming te geven.
Op een dag komt er een pater langs en hij drinkt en eet zijn buikje rond bij de ridder. De ridder vraagt de pater om een brief aan de jonge vrouw te geven zonder dat haar vader het merkt en de pater stemt toe dit te doen.
Onderweg naar de jonge vrouw valt de pater in slaap. Als hij wakker wordt en zijn reis afmaakt is de jonge vrouw grijs en oud. De pater heeft vijftig jaar liggen slapen als straf voor hetgeen wat hij had gedaan. Hij had zich niet moeten bemoeien met de ridder en de jonge vrouw.

Bron

Radio-uitzending Vonken onder de As (NOS)

Motief

d1960 - Magic sleep.    d1960 - Magic sleep.   

Naam Overig in Tekst

Rooie Ridder    Rooie Ridder   

Veroon    Veroon   

Naam Locatie in Tekst

Aalst    Aalst   

Blaarthem    Blaarthem   

Biezenkuilen    Biezenkuilen   

Plaats van Handelen

Aalst    Aalst   

Blaarthem    Blaarthem