Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

WIERSMA001 - Fostedina en de Gouden Kap (1)

Een sage (boek), 1934

_0cffccf0-4c6d-4585-8d13-ea64f998ab71.jpeg

Hoofdtekst

107
FOSTEDINA EN DE GOUDEN KAP.
In oude tijden, toen de landen met dichte bosschen bedekt waren, en beren en wolven een voortdurend gevaar voor de bewoners opleverden, waren er geen kerken in Friesland. Het volk aanbad vele goden; onder dezen was het de god der gerechtigheid, genaamd Fosete, die bovenal door het volk werd vereerd. De bladeren van zijn heiligen boom hadden genezende kracht en daarom brachten zij dikwijls zieken naar deze plek, om herstel te vinden onder het gewijde loover.
Eens kwam een harpspeler uit Zuidelijke landen naar het Noorden. Hij waagde zich onder de wilde heidensche volken en wist door te dringen tot het hof van den Frieschen koning. Daar zong en speelde hij en wist met zijn aangenaam klinkende liederen den koning en de hovelingen te bekoren. De dochter des konings luisterde met vrome aandacht naar de zangen van den vreemden harpspeler; en soms ontroerde het lied van den minstreel haar zoo diep, dat haar oogen zich met tranen vulden.
Deze dochter was de vreugde en de trots van haar vader. En degenen die haar kenden, roemden als om strijd haar beminnelijken aard en haar levendigen geest. Zij was bemind bij het geheele volk, en de menschen spraken met eerbied over haar deugden en haar schoonheid. Haar oogen hadden de kleur van het uitspansel, als de wolken zijn weggetrokken. Geen bloem der lente kon zoo iets schoons ontplooien als het teedere roze van haar wangen. Haar lippen hadden de kleur van rood koraal en haar lange vlechten schitterden als edel goud.
108
En omdat haar vader den god der gerechtigheid, Fosete, vereerde en zijn dochter steeds rechtvaardig was ten opzichte van haar speelgenooten, had hij haar Fostedina genoemd, hetgeen beteekent: lieveling van Fosete, of maagd der gerechtigheid.
De zanger van het Zuiden vertoefde geruimen tijd aan het hof en telkens wanneer hij voor den koning zong, wist hij de aandacht van zijn gehoor te boeien. Als hij op zijn harp speelde, klonk het nu eens zacht en diep, dan weer droevig en innig, maar altijd werd het hart door dit snarenspel geroerd. Het klonk zoo gansch anders dan de liederen van de minstreels en de harpspelers aan het hof. Zij bezongen in hun zangen den oorlog en het gevecht, de jacht op beren en wolven of de achtervolging van herten en oerossen. Maar de zanger van het Zuiden zong van den vrede; zijn lied vertelde van het genezen van lijden en het verleenen van hulp aan zwakken en zieken. Instede van het bevechten en doden van Denen, en van de bloedige daden van Wodan, den oorlogsgod, zong de harpspeler van het vredelievende en zachtmoedige volk.
Hij zong van den liefhebbenden vader in den hemel, die zijn beminden zoon, Jezus Christus, zond om op aarde te leven en te sterven, opdat de menschen gered zouden worden. Hij zong van de liefde en de hoop, van de goedgunstigheid jegens armen en zieken, en van de voldoening die in het weldoen gelegen is. Hij eindigde met te vertellen van de doornenkroon en het kruis, en hoe in het uur van dood en schaamte Christus zijn vijanden vergiffenis schonk.
Doch het volk werd onrustig, toen het deze woorden van den zanger hoorde. "Wat! Een vijand sparen? Den Denen vergiffenis schenken? Welke verschrikkelijke dingen vertelt ge ons daar?", riepen de Friesche krijgers ontsteld uit. "Laat ons den zanger van het Zuiden doode!l"
109
En zij trokken hun zwaarden uit de metalen schilden. De groote hal vulde zich met een oorverdoovend lawaai; wapengekletter en wilde uitroepen weergalmden door de gewelven, alsof het oorlog was. De heidensche priesters spoorden de krijgslieden aan om den vreemden zanger te dooden. Maar Fostedina, die het gevaar zag waarin de zanger verkeerde, liep snel naar hem toe, teneinde hem te beschermen. Toen de krijgers dreigend opdrongen naar de plaats, waar zich de vreemdeling bevond, bedekte zij den zanger met haar lange haren. Groot misnoegen golfde door de rijen der krijgers, toen zij zagen op welk een ongehoorde wijze de koningsdochter partij koos. De verontwaardiging gold nu ook vooral haar. Wat zou er van haar worden, indien zij volhardde?
"Halt! Terug!" -donderde de stem van den koning door de hal. "Deze man is onze gast. Ik heb hem genoodigd en sta borg voor zijn veiligheid!"
Norsch en in hun harten verbitterd, verlieten de priesters en krijgslieden de hal en luchtten daarbuiten hun verontwaardiging in onderlinge gesprekken. En waarom waren zij nu zoo gebeten op den zanger?
Eenige dagen tevoren was een groep christen-Denen in Friesland aangekomen. Zij waren gekomen zonder wapenen, met geen ander doel dan om de Friezen te vertellen van Jezus Christus, wiens leer zij in de Noordelijke landen verkondigden. In het bosch, waar zij moesten overnachten, was het des nachts zeer koud. Geheel onwetend hadden de Denen doode takken gekapt van den boom, gewijd aan Fosete, den god der gerechtigheid. Zij hadden van het sprokkelhout een vuur gestookt en er zich bij verwarmd. Doch een spion had het gezien en was snel terug gegaan om den hoofdman over het gebeurde in te lichten. Den volgenden morgen werden de Denen in het bosch gevangen genomen. Als straf zou men hen voor de hongerige beren en wolven werpen.
110
Eerst liet men de wilde dieren uithongeren, opdat ze des te woedender de christen-Denen zouden aanvallen.

Fostedina bevrijdt de gevangenen.
Al deze gebeurtenissen hadden de mooie Fostedina, die van den zanger liederen had gehoord van trouw aan den éénen God en van zijn liefde voor zijn schepselen, diep geschokt. En in haar smart over het verschrikkelijk lot, dat den Denen boven het hoofd hing, bedacht zij een plan om de gevangenen te redden. Te middernacht wekte zij een vertrouwde dienstmaagd. Met behulp van een fakkel vonden zij den weg naar de onderaardsche gevangenis. Fostedina ontgrendelde de deur van het duistere verblijf en in den naam van hun God en den haren, smeekte zij de Denen onverwijld te vluchten en terug te keeren naar hun land. En zij deden aldus. Wat brulden de beren en de wolven in hun hokken, toen zij menschenvleesch roken! Zij verwachtten voedsel, maar kregen niets.
Den volgenden morgen stroomde het volk bij de gevangenis samen, belust op de wreedste aller sporten, doch toen het ontdekte, dat er verraad was gepleegd en dat van het bloedbad niets zou komen, gingen er kreten van verontwaardiging en teleurstelling uit de menigte op. Zij rotten voor het paleis samen en eischten onmiddellijke bestraffing van dengene, die het verraad had gepleegd. Zij vernamen dat het de dochter des konings zelve was geweest, die de Denen had laten ontsnappen.
Fostedina werd gedaagd voor den raad der priesters, die beslissen moest over de straf, welke op haar zou worden toegepast. Terwijl de hoogepriester van Wodan sprak en zijn geweldige witte baard wapperde in den wind, kon het lieftallige koningskind het gehuil der wilde dieren hooren. Maar zij was dapper en standvastig. Tevergeefs dreigden zij het meisje, de vervloeking der goden
111
te zullen afsmeeken over haar hoofd. Zij antwoordde met den stillen eenvoud, die al haar daden en woorden kenmerkte, dat zij wilde lijden zooals haar Heer had geleden, eerder dan hem te verloochenen.
"Zoo zij het!", riep de hoogepriester verstoord. "Uw eigen woorden klagen u aan en beteekenen uw vonnis. Gij zult een doornenkroon dragen. Morgen zult ge vanaf zonsopgang tot zonsondergang op het marktplein staan, met een kroon van scherpe doornen op uw voorhoofd!"
Fostedina weigerde vergeving te vragen en zag zonder vrees de voltrekking van de straf tegemoet.
Den volgenden morgen hulde zij zich in een wit kleed, dat gemaakt was van de huiden van reekalven en konijnen, de vrije schepsels van het bosch, en liet haar gouden haar onopgebonden. Zij begaf zich moedig op weg en liep met vasten tred naar het midden van het marktplein.
"Brengt de doornenkroon voor de godslasteraarster!", riep de hoogepriester. Deze werd door een dienaar gebracht. De koningsdochter knielde en de booze oude man drukte de scherpe doornen met zacht geweld op het voorhoofd der jonge vrouw. Spoedig daarna druppelde rood bloed over haar gouden lokken en roode beekjes vormden zich op haar gelaat, maar zonder huivering stond zij op. Den geheelen dag joelde de volksmenigte om haar heen, ter eere van de heidensche goden. Maar zij was stil en geduldig en zond innige gebeden op tot den Vader aller menschen. Onder de toeschouwers waren velen, die medelijden hadden met het dappere meisje.
Jaren gingen voorbij en in Friesland hadden zich groote veranderingen voltrokken. De litteekens op Fostedina's voorhoofd hadden de harten der menschen milder jegens haar gestemd. Duizenden van hen waren voor de woorden der zendelingen ontvankelijk geworden. En Fostedina werd koningin van het land. Er verrezen kerken en alle
112
waren versierd met een blinkend kruis. Afgoden werden vernietigd, boomen, gewijd aan heidensche goden, werden omgehouwen. Runderen graasden in de groene weiden en bloemen bloeiden op de plaats, waar eens wolven hadden gezworven. En een christen-prins uit het Zuiden had Fostedina lief gekregen en was gekomen om haar te trouwen.
Op den morgen van haar trouwdag begaf zich een processie van bekoorlijke jonge meisjes, allen in het wit gekleed, naar het paleis. Een van haar droeg een gouden kap. Deze was gemaakt in den vorm van een helm, die moest dienen om de litteekens op Fostedina's voorhoofd te bedekken. En zoo trouwde Fostedina met den gouden kap op haar hoofd.

"It earizer op."
Nog heden ten dage kan men in Friesland vrouwen zien, die een gouden of zilveren kap dragen, zooals er eens een het hoofd van Fostedina heeft gesierd. Deze kap heeft bij ieder oor een rozet, en een fijn kanten mutsje over het goud of zilver. Het is de oude hoofddracht van vrij Friesland. En wanneer zij hun nationale feestdagen of andere hoogtijden vieren, dan kleeden de vrouwen en meisjes zich in de oude kleederdracht en zetten "it earizer op".

Onderwerp

TM 2608 - Herkomst van het Friese oorijzer    TM 2608 - Herkomst van het Friese oorijzer   

Beschrijving

De gouden kap die koningsdochter Fostedina op haar trouwdag krijgt om de littekens van de doornenkroon te bedekken zou de herkomst zijn van het Friese oorijzer. De doornenkroon die ze een dag heeft moet dragen is de straf voor het laten ontvluchten van gevangen genomen christenen.

Bron

Wiersma, J.P. Friesche sagen. Zutphen: Thieme, 1934

Naam Overig in Tekst

God    God   

Fostedina    Fostedina   

Fosete    Fosete   

Wodan    Wodan   

Heer    Heer   

Christus    Christus   

Jezus Christus    Jezus Christus   

Vader    Vader   

Vader    Vader   

Jezus Christus    Jezus Christus   

Fostedina    Fostedina   

Fosete    Fosete   

Wodan    Wodan   

Christus    Christus   

God    God   

Heer    Heer   

Naam Locatie in Tekst

Friesland    Friesland   

Denen    Denen   

Zuiden    Zuiden   

Friese    Friese   

Noorden    Noorden   

Zuidelijke    Zuidelijke   

Noordelijke    Noordelijke   

Word count group

>1000