Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

SINVS051 - Smidje-Smee

Een sprookje (boek), (foutieve datum)

05 Duivel.jpg

Hoofdtekst

SMIDJE-SMEE
Onze-Lieve-Heer ging vaak met Sint Pieter op reis. Eens toen ze onderweg waren, verloor hun ezel een hoefijzer. Op dat ogenblik waren ze precies voor de deur van Smidje-Smee, die aan 't werk was en Onze-Lieve-Heer vroeg hem of hij de ezel wilde beslaan.
"Kom binnen, en ga erbij zitten," zei Smidje-Smee, "ik zal dat onderwijl in orde maken."
Onze-Lieve-Heer en Sint Pieter gingen zitten en Smidje-Smee besloeg de ezel met een zilveren hoefijzer.
"Hoeveel kost dat?" vroeg Onze-Lieve-Heer.
"Helemaal niets," antwoordde Smidje-Smee, die meende met een paar arme mensen te doen te hebben.
Onze-Lieve-Heer begreep wel wat Smidje-Smee dacht, maar hij liet er niets van blijken. "Omdat je goed voor arme mensen bent, mag je drie wensen doen," zei hij.
"Goed," zei Smidje, en begon te denken over wat hij wel wensen zou.
"Kies de hemel," fluisterde Sint Pieter hem in het oor.
"Ten eerste," zei Smidje, "zou ik het volgende wensen. Ik heb een mooie leunstoel en ik zou graag hebben, dat al wie erin gaat zitten er niet meer uit kan voor ik het wil."
"Dat is goed," zei Onze-Lieve-Heer.
"Ten tweede..."
"Kies de hemel," riep Sint Pieter luider, en hij trok de smid aan zijn mouw.
"Laat me met rust, man," antwoordde Smidje, een beetje kwaad, omdat men hem in de rede viel..."ten tweede," ging hij verder, "ik heb een noteboom in mijn tuin staan en ik zou graag willen dat al wie erin klimt, er niet meer uit kan voor ik het wil."
"Dat is goed," zei Onze-Lieve-Heer.
"Ten derde..."
"Kies de hemel, stommeling!" riep Sint Pieter ongeduldig.
"Dat komt wel terecht," sprak Smidje. "Ten derde, ik heb hier een klein leren beursje en ik zou graag willen dat al wat erin kruipt, er niet meer uit kan voor ik het wil."
"Dat is goed, alles wat je gewenst hebt, zal gebeuren," sprak Onze-Lieve-Heer en hij vertrok met zijn ontevreden apostel.
Enige tijd later verviel Smidje-Smee tot armoede en hij moest tenslotte het laatste hoopje ijzer, dat hij in zijn smidse had, verwerken. 't Liep tegen de avond; Smidje-Smee wierp zijn voorhamer weg en ging schrijlings op zijn aambeeld zitten. Hij was droef en moede, omdat hij niets meer te doen had en hij kreeg berouw dat hij geen geld gevraagd had, in plaats van de drie dingen, die hij gewenst had, en die hem tot nu niets hadden opgeleverd.
Op dat ogenblik werd er op de deur van de smidse geklopt en Smidje-Smee riep: "Kom maar binnen."
De klink werd opgetild en een oude, manke man kwam binnen die tegen Smidje zei: "Smidje-Smee, wat zie je er bedroefd uit."
"Ja," was het antwoord, "eens ben ik rijk geweest, maar nu ben ik arm en daarom ben ik zo verdrietig."
"Is het anders niet? Daar is wel wat tegen te doen," zei de oude, manke kerel, "ik kan je zo rijk maken als de zee diep is.""Als je dat kunt," zei Smidje-Smee verwonderd, "dan ben je de beste kerel die er op de wereld rondloopt.""Ja, dat kan ik, maar op één voorwaarde, en die is dat je mij na tien jaar je ziel zult geven."
"Wat moet ik daarvoor doen?"
"Niets, alleen met bloed je naam onder dit perkament zetten," zei de oude man.
"Geef hier," zei de smid, "liever verkoop ik mijn ziel aan de duivel, dan dat ik heel mijn leven arm en ongelukkig moet zijn."
En hij sloeg met zijn knokkels tegen het ijzeren aambeeld dat het bloed eruit sprong, daarna tekende hij en de oude, manke man ging tevreden met het perkament weg.
Nu had Smidje-Smee zoveel geld als hij hebben wou. Elke morgen zaten zijn zakken vol geld. Hij deed niets meer als eten, drinken en zingen, totdat hij ging slapen en de volgende dag was het weer hetzelfde liedje. Zo verliep de tijd. 't Zou mooi geweest zijn, als het eeuwig had kunnen duren, maar de tien jaren verstreken veel te vlug en de duivel kwam terug als een oude, manke man om de ziel van Smidje-Smee te halen.
"Ga maar in mijn mooie leunstoel zitten," zei Smidje, nadat hij de oude deugniet binnen geloodst had, want je zult wel vermoeid zijn van de reis. Je moet eerst wat eten en drinken; ik heb nog een lekkere ham en mijn kelder is goed voorzien van bier."
De duivel ging in de leunstoel zitten, strekte zijn manke been om wat uit te rusten en voelde met genoegen de warmte van het vuur. Terwijl hij daar zo op zijn gemak zat, was Smidje naar een andere kamer gegaan. De duivel dacht dat hij nu de lekkere ham zou halen, maar dat was niet het geval. Smidje had aan zijn vroegere wensen gedacht en had uit de smidse een ijzeren staaf genomen, waarmee hij vrolijk fluitend naar binnen ging.
"Voordat wij aan de ham beginnen, moeten wij elkaar over andere zaken spreken," zei Smidje-Smee spottend en hij begon op de duivel te slaan, dat diens rug blauw en grauw werd.
De duivel knarsetandde van woede, en hij wou uit de leunstoel opspringen om met Smidje af te rekenen, maar hij kon niet, hij zat als 't ware aan die stoel vastgelijmd. Smidje sloeg er maar op los."Ach, laat mij toch los! Laat mij toch los!" riep de duivel, "ik zal je een uitstel van tien jaar geven!"
"Dat is uitstekend gesproken," zei Smidje, "ik zal je niet meer slaan; maar eer ik je uit mijn leunstoel laat, moet je mij eerlijk beloven, dat ik in die tien jaar weer evenveel geld zal hebben als de vorige keer."
"Dat beloof ik je eerlijk," zei de manke duivel.
"Nou, smeer hem dan maar, ouwe schobbejak!" riep Smidje en de duivel verdween.
Smidje leefde weer prinsheerlijk evenals hij dat in de vorige tien jaar gedaan had, maar de tweede tien jaar waren vlug voorbij en wie Smidje kwam halen, niet de oude manke opperduivel, want die was te bang. Hij zond een groot aantal flinke duivels met horens en een lange staart. Zij klopten aan de deur.
"Jongens," zei Smidje-Smee heel vriendelijk, "'t is juist de tijd dat de noten rijp zijn en een lekkere noot zul je in de hel wel niet krijgen. Als jullie eens in mijn boom klommen, terwijl ik mij onderwijl ga omkleden."
De duivels lieten zich dat geen twee keer zeggen; binnen één minuut zaten ze allemaal in de boom. Onderwijl was Smidje naar zijn werkplaats gegaan en had het vuur, dat in geen twintig jaar gebrand had, weer aangestoken, zodat het hoog opvlamde.
"A-bss-a-bss" zuchtte de blaasbalg en de staaf, waarmee de oude duivel zo was afgeranseld, werd aan het ene eind roodgloeiend. Gewapend met dat stuk ijzer liep Smidje naar zijn boomgaard en stak die bokspoten zo met het gloeiend ijzer waar hij ze maar raken kon, zodat ze moord en brand schreeuwden. Maar Smidje hield niet op; eerst moesten ze hem weer tien jaar in rijkdom laten leven. De duivels gaven toe en gingen al jankend met de lange staart tussen de benen, naar huis terug. Smidje-Smee at en dronk en zong de hele tijd tot opnieuw tien jaar verstreken waren.
Toen scheen het alsof de hel was losgebroken. De opperduivel kwam met een groot leger op ons Smidje af. Toen de smid hen zag, was hij een ogenblik bang, maar dat duurde niet lang.
"Ik heb horen zeggen," zei hij tegen de opperduivel, die met een grimmig gezicht naar hem toe kwam, "dat jullie je zo klein kunt maken dat dit beursje niet eens vol zou zijn, als jullie er allemaal tesamen in zouden kruipen. Als dat zo is, zou dat een gemakkelijke manier zijn om te reizen; ik zou jullie zelfs een eindje kunnen dragen tot ik te moe zou worden."
De opperduivel wantrouwde Smidje wel, maar hij kon niet begrijpen wat voor kwaad erin school om hem te laten zien wat ze konden presteren. De hele bende kroop daarom in het beursje en Smidje-Smee knipte het toe.
"Nou zijn jullie er weer ingetrapt," zei Smidje-Smee en liep naar zijn werkplaats. Daar legde hij het beursje op zijn aambeeld en begon het met de voorhamer te bewerken. Zo hard sloeg hij dat de vonken in het rond spatten en de duivels zo plat als een vijg werden geslagen. Er steeg een gekerm en een gejank uit het beursje op alsof de aarde openbarstte en de duivels riepen allen tegelijk om genade.
"Geen genade of het perkament terug dat ik met mijn bloed getekend heb! " riep Smidje.
"Ja, ja," schreeuwden ze allemaal tegelijk.Smidje opende het leren beursje en hij kreeg het perkament in handen.
"Gelukkig, van hen ben ik bevrijd," zei Smidje en hij leefde nog jaren ongestoord van het geld dat hij over had gehouden, maar aan alles komt een eind. Smidje's laatste uur was gekomen en dankzij zijn goed geweten ging hij dadelijk op weg naar de hemel en klopte aan de poort. Sint Pieter echter was nog niet vergeten dat Smidje zijn goede raad in de wind geslagen had en zei bars: "Stijfkop, je mag hier niet binnen. Ik heb gezegd dat je de hemel moest kiezen en dat heb je niet gedaan."
En voor Smidje's neus werd de deur gesloten.
Er was niets aan te doen, hij moest naar het vagevuur, maar daar wilden ze hem ook niet hebben."Je hebt van je leven geen kwaad gedaan, dus kom je hier niet binnen," werd hem gezegd.
"Ja, dan moet ik wel naar de hel," zuchtte Smidje-Smee. Aan de hellepoort gekomen, trok hij aan de bel en een duivel, die het baantje van portier had, keek door het sleutelgat en daar zag hij die verschrikkelijke smid, die hem zoveel ransel gegeven had. De arme duivel viel van schrik van zijn stokje, maar hij had nog de kracht om zijn makkers toe te roepen dat ze de smid in geen geval binnen mochten laten. Toen de andere duivels dat hoorden, durfden ze geen voet te verzetten en na lang gewacht te hebben, was Smidje-Smee wel gedwongen om rechtsomkeert te maken.
Voor de tweede maal klopte hij aan de hemelpoort en Sint Pieter snauwde hem opnieuw af: "Er is hier geen plaats voor mensen, die niet naar goede raad willen luisteren."
"Och, alsjeblieft, zet dan toch de deur op een kiertje, zodat ik kan zien hoe mooi het daarbinnen is en ik zal getroost weggaan," zei Smidje en Sint Pieter liet zich overhalen.
Onmiddellijk stak de smid zijn arm door de spleet.
"Au, au," schreeuwde hij zo hard hij kon, doe de poort wat verder open, dan kan ik mijn arm eruit trekken."
Dat deed Sint Pieter en Smidje-Smee stak zijn hoofd door de opening.
"Trek je hoofd terug, onbeschaamde ziel," zei Sint Pieter.
"Ik kan niet. Mijn hoofd zit muurvast. Doe in godsnaam de poort wat verder open."
Sint Pieter was opnieuw verplicht om de poort verder open te doen en... rats, Smidje zag zijn kans schoon, glipte naar binnen en ging op zijn schootsvel zitten.
"Eruit, brutale smid!" riep Sint Pieter.
"Ik zit op mijn eigen bezit," was Smidje's antwoord, terwijl hij op zijn schootsvel wees.
Sint Pieter was bijzonder kwaad en hij liep naar Onze-Lieve-Heer, en die kwam in eigen persoon kijken wat er gaande was. Maar toen hij de smid herkende, die zijn ezel met een zilveren hoefijzer had beslagen zonder betaling te vragen, moest hij lachen.
"Laat zitten wat zit," zei hij en zo was Smidje-Smee toch voorgoed in de hemel beland.
(Oost-Vlaanderen)

Onderwerp

AT 0330 - The smith outwits the devil    AT 0330 - The smith outwits the devil   

ATU 0330 - The Smith and the Devil    ATU 0330 - The Smith and the Devil   

Beschrijving

Een smid beslaat de hoefijzers van een ezel van twee arme mensen. Het zijn Onze-Lieve-Heer en Sint Pieter. De smid wil er geen geld voor krijgen. De smid wordt om zijn goedheid beloont en mag drie wensen doen. Hij wenst achtereenvolgens een boom, een stoel en een beurs waar niemand uit kan, zonder dat hij het wil. De smid vervalt in armoede. De man verkoopt zijn ziel aan de duivel in ruil dat hij rijk wordt. Na tien jaar komt de duivel terug. De smid laat hem plaatsnemen in de stoel en ranselt hem af. De duivel belooft hem weer tien jaar van rijkdom voor hij terug zal komen. Na weer tien jaar komen heleboel kleine duivels. De smid laat ze noten uit de boom plukken. Hij slaat ze met een hete ijzeren staaf. Weer krijgt de smid tien jaar uitstel. Dan komt de opperduivel met een heel leger van kleine duivels. De smid krijgt ze in de beurs en krijgt het perkament terug dat hij had getekend. Dan sterft de smid. Sint Pieter wil hem niet toelaten tot de hemel, omdat hij destijds niet de hemel had gewenst. In het vagevuur willen ze hem ook niet, omdat hij niets fout heeft gedaan. En in de hel zijn ze zo van hem geschrokken dat ze hem daar ook niet willen hebben. Hij laat Sint-Pieter de hemelpoort een stukje open doen om naar binnen te kunnen kijken en glipt alsnog in de hemel binnen.

Bron

J.R.W. Sinninghe: Volkssprookjes uit Nederland en Vlaanderen. Den Haag 1978, p.159-163

Motief

M211 - Man sells soul to devil.    M211 - Man sells soul to devil.   

K1811 - Gods (saints) in disguise visit mortals.    K1811 - Gods (saints) in disguise visit mortals.   

Q115 - Reward: any boon that may be asked.    Q115 - Reward: any boon that may be asked.   

J2071 - Three foolish wishes.    J2071 - Three foolish wishes.   

D1413.1 - Tree from which one cannot descend.    D1413.1 - Tree from which one cannot descend.   

D1413.5 - Bench to which person sticks.    D1413.5 - Bench to which person sticks.   

D1413.9.1 - Wallet (sack) from which one cannot escape.    D1413.9.1 - Wallet (sack) from which one cannot escape.   

Q565 - Man admitted to neither heaven nor hell.    Q565 - Man admitted to neither heaven nor hell.   

K2371.1.3 - Heaven entered by trick: ”wishing sack“ thrown in.    K2371.1.3 - Heaven entered by trick: ”wishing sack“ thrown in.   

Commentaar

The Smith Outwits the Devil

Naam Overig in Tekst

Onze-Lieve-Heer [Jezus Christus]    Onze-Lieve-Heer [Jezus Christus]   

Sint Pieter    Sint Pieter   

Smidje Smee.    Smidje Smee.   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20