Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

VOLKS050 - De zeven winnaars der koninginne van Mississipi

Een sprookje (), 1889

Leonardo_Diffusion_XL_a_realistic_photo_of_seven_men_arriving_3.jpg

Hoofdtekst

De zeven winnaars der koninginne van Mississipi
Daar was eens een jongen, en die zei tot zijne moeder: "Moeder, bak mij nen koek en lap mijn broek; ik ga naar 't land van Mississipi de koninginne winnen."
En zijn moeder bakte ne koek en lapte zijn broek, en de jongen vertrok.
Als hij nu al ver gegaan was, kwam hij daar aan een hoogen toren, en op dien toren stond er een groot kruis, en van onder op den grond stond er een man met pijl en boog, die naar omhoog keek. De jongen vroeg aan den man, wat hij daar deed? En de man antwoordde, dat hij op 't kruis van den toren een mugge zag zitten, en dat hij haar oog ging uitschieten. Hij spande zijnen boog en schoot den pijl, en de pijl viel weder op den grond met de mugge, die juist getroffen was in een van hare oogen; want het scherp van den pijl stak er in. De jongen vroeg aan den man of hij wilde meereizen?
"Waar naar toe?" vroeg de man.
"Naar 't land van Mississipi de koninginne winnen."
"Ja ik," antwoordde de man.
"Zie," zei dan de jongen, "daar is een stuk van mijnen koek," en zij vertrokken.
Als zij nu al ver gegaan waren, dan kwamen zij daar aan een akker, waar vlas op gezaaid was, en te midden op den akker lag er een man met zijn ooren tegen den grond. De jongen vroeg aan den man wat hij daar deed?
"Ik luister of het vlas al groeit," was het antwoord.
"Wilde gij meegaan met ons?" zei de jongen.
"Waar naar toe?"
"Naar 't land van Mississipi, de koninginne winnen."
"Ja ik," antwoordde de man.
"Zie, daar is een stuk van mijnen koek," en zij vertrokken.
Als zij nu al ver gegaan waren, dan zagen zij daar in 't veld een man die zijn beenen bijeen bond. En de jongen vroeg hem, waarom hij dat deed?
"Wel," antwoordde de man, "ik zou gaarne dien haas pakken die daar loopt; maar als mijn beenen aan elkander niet gebonden zijn, loop ik hem altijd voorbij."
"Goed," zei de jongen, "wilde met ons meegaan?"
"Waar naar toe?"
"Naar 't land van Mississipi, de koninginne winnen."
"Ja ik," antwoordde de man.
"Zie, daar is een stuk van mijnen koek," en zij vertrokken.
Als zij nu al ver gegaan waren, zagen zij daar in 't veld een man die onder zijnen arm een bunsel van acht of tien dikke boomen droeg. En de jongen vroeg aan dien man, wat hij daar mede ging doen. En de man antwoordde dat zijn moeder geen klein hout meer had om haar vuurken aan te doen, en dat hij er daarom was gaan rapen, en het nu naar huis droeg.
"Wilde met ons meegaan?" vroeg de jongen.
"Waar naar toe?"
"Naar 't land van Mississipi, de koninginne winnen."
"Ja ik."
"Zie, daar is een stuk van mijnen koek," en zij vertrokken.
Als zij nu al ver gegaan waren, dan zagen zij daar een man met zijnen mond open voor een beek liggen. En de jongen vroeg, wat hij daar deed.
"Wel," antwoordde de man, "ik wacht tot dat het water opkomt om mijnen dorst te lesschen, en als 't water zoo hoog zal staan dat de beek vol is, dan zal ik ze uitdrinken."
"Gaat gij mee?"
"Waar naar toe?"
"Naar 't land van Mississipi, de koninginne winnen."
"Ja ik," antwoordde de man.
"Ziedaar een stuk van mijnen koek," en zij vertrokken.
Als zij nu weerom al ver gegaan waren, dan zagen zij daar in het veld een man die bezig was met aarde te eten.
De jongen vroeg aan den man: "Wat doet gij daar?"
"Wel," antwoordde de man, "ik heb zulk een onverzadelijken honger, dat ik al opgeëten heb wat hier te lande te vinden was, en nu ben ik genoodzaakt aarde te eten. Ziet gij daar al die groote hoopen gelijk meulenbergen staan? Die zijn door mijn maag verteerd en door mijn darm uitgeworpen."
"Gaat gij mee?" vroeg de jongen.
"Waar naar toe?"
"Naar het land van Mississipi, de koninginne winnen."
"Ja ik," antwoordde de man.
"Ziedaar een stuk van mijnen koek," en zij vertrokken.
En als zij nu al ver, zeer ver gegaan waren, dan zagen zij van verre een gulden kasteel staan, en rond dit kasteel was een breede diepe wal met water gevuld, en over dien wal was een schoone zilveren brug, en voor die brug stond een gouden poort. Als zij nu aan de poort gekomen waren, toen belde de jongen. Men deed de poort open, en zij trokken over de brug binnen in 't kasteel en vroegen om den koning te spreken. De koning vroeg wat zij kwamen doen. En de jongen zei dat zij de koninginne kwamen winnen.
"Het is goed," antwoordde de koning, "maar beraadt u goed, want velen hebben hierdoor het leven verloren."
"Dat is niets," zei de jongen, "daarvoor zijn we niet bevreesd; laat ons maar beginnen."
De koningin kwam te voorschijn, en zei: "Gij moet eerst tegen dezen man om het meest eten."
En zij wees op eenen van hare dienaars. Deze plaatste een tafel voor zich, waarop veel spijzen en groote stukken vleesch stonden, en hij verslond geheel den disch.
"Is 't anders niet ?" zei de jongen. "Ga maar eens naar den stal," zei hij tot den aardevreter, "en haal daar den zwaarsten os."
De man vertrok en hij kwam met eenen grooten os weer, dien hij levendig voor de koninginne opat, met haar en huid.
"Ja maar, gij hebt nog niet gewonnen," zei de koninginne, "gij moet nu om het meest drinken tegen eenen van mijn ander knechten," en zij wees op eenen dienaar, die bij haar stond.
Hij deed een tonne wijn brengen, plaatste die aan zijnen mond, en ledigde ze zonder adem te halen.
"Is 't anders niet?" zei de jongen, dan zal het seffens gedaan zijn.
Hij leidde den man dien hij bij de beek gevonden had, tot bij den wal van 't kasteel, en daar gebood hij hem zich op den buik te leggen met den mond aan het water, dat tot boven aan den boord stond. De man legde zich neer, stak den mond aan 't water, en dronk den wal zoo droog uit, dat de visschen op den bodem lagen te spartelen.
"Ja maar, gij hebt nog niet gewonnen," zei de koninginne; "gij moet nu nog om het snelst loopen tegen mijn dienaresse die hier staat. Ziet gij ginder heel ver, daar de zonne moet ondergaan, dien hoogen berg? Daarboven staat er een kluis waarin een oude eremijt woont. Gij zult te samen loopen, en die mij eerst komt zeggen wat de eremijt begeert, die zal winnen."
"Is 't anders niet?" zei de jongen. "Gauw dan op weg!"
En hij wees op den hazenvanger, die nu zijn beenen niet samenbond, en vertrok als de pijl uit den boog, en hij was al half weg om weer te komen toen de loopster der koninginne hem nog maar tegen kwam. Zij sprak hem vleiend aan, en bood hem te drinken uit een fleschken, dat zijn brandenden dorst zou laven,en hem nieuwe krachten geven. De looper nam zonder achterdocht het fleschken en dronk daarvan een vollen teug; maar hij had nog zoo haast niet gedronken of hij werd door vaak overvallen. Hij leunde een oogenblik met de twee handen op zijnen stok, liet het hoofd daarop rusten en viel in slaap. Ondertusschen vorderde de boodschapster der koninginne haren weg.
"Mij dunkt," zei de jongen tot de ander mannen, "dat onze hazenvanger al weer zou kunnen gekomen zijn. Waar mag hij blijven?"
"Het dunkt mij dat ik hem hoor ronken," zei de luisteraar. "Hij slaapt."
"Ik ga eens zien," zei de kijker, en hij klom op het dak.
"Kunt gij hem zien?" vroeg de jongen.
"Ja, ja, hij ligt met zijn oor op zijn handen recht op zijnen stok te leunen, en ik zie het vrouwmensch komen. Gauw boog en pijl."
De kijker mikte op den stok van den looper, schoot den stok van onder zijn handen en zoo werd hij wakker. Hij spoedde nu zijnen weg voort, en kwam nog veel vroeger dan zijne tegenloopster op het kasteel, en liet daar aan de koninginne weten dat de kluizenaar overleden was.
"Wij hebben de drij proeven gewonnen," zei de jongen tegen den koning, "en wij hebben dus de koninginne gewonnen. Wij willen met haar vertrekken."
De koning stoorde zich hierover zoo zeer en hij werd zoo wanhopig dat hij hen allen wilde doen vangen. Hij was al naar buiten om zijne soldaten te roepen; maar de jongen gebood aan den machtigen houtraper van het gulden kasteel met de koninginne en al wat er in was op zijne schouders te plaatsen. De man nam het kasteel op en zij vertrokken.
Maar als zij nu al ver gekomen waren, dan zei de luisteraar: "Ik hoor van verre iets komen gereden, het is een leger peerdenvolk, dat ons achterhalen wil om de koninginne weer te nemen."
"Ja," zei de kijker, "het stof vliegt er van in de lucht, ik zie van hier de wolk."
"Laat ze maar komen," zei de jongen.
Hij deed den houtraper het kasteel wat neerzetten en een langen dikken eikenboom uittrekken, waarvan de takken verbroken waren. De houtraper nam dien boom aan den top als een rietje in zijn hand, en zoo wachtten zij het leger af.
De koning reed vooruit en hij riep van verre: "Geeft de koninginne weer of gij zijt allen dood!"
Maar als hij nu zoo dicht genaderd was, dat de man met den boom hem bereiken kon, sloeg deze den koning en zijn peerd met dien boom zoo plat als een vijg; en de koning was dood. En als de soldaten dit zagen, keerden zij hunne peerden om en gingen aan 't vluchten.
De mannen keerden nu met het kasteel en de koninginne naar 't huis van den jongen, en die trouwde met de koninginne. Hij deelde de schatten, die in het kasteel waren, aan zijne medegezellen uit, en hij bleef met de koninginne en zijn moeder in het gulden kasteel wonen, waar zij een zeer gelukkig leven leidden, tot dat zij zeer oud werden en stierven.

Onderwerp

AT 0513A - Six Go through the Whole World    AT 0513A - Six Go through the Whole World   

ATU 0513A - Six Go through the Whole World.    ATU 0513A - Six Go through the Whole World.   

Beschrijving

Een jongen gaat op reis om een koningin te winnen. Op zijn tocht komt hij zes bijzondere personen tegen: een boogschutter met goede ogen, een man met een goed gehoor, een hardloper, een sterke houtraper, een man die veel kan drinken en iemand die veel kan eten. Deze gaan met hem mee op zijn reis. Ze arriveren bij een kasteel en vertellen de koning dat ze de koningin komen winnen. De drie proeven (het meeste eten, drinken en het snelste lopen) worden door het gezelschap gewonnen. De houtraper neemt het kasteel met de koningin op zijn schouders en ze vertrekken. De koning gaat hen achterna met een leger, maar wordt gedood. De jongen deelt de schatten uit aan de mannen en trouwt met de koningin.

Bron

Volkskunde. Tijdschrift voor Nederlandsche Folklore. 2 (1889) p. 18

Motief

F601 - Extraordinary companions.    F601 - Extraordinary companions.   

F621 - Strong man: tree-puller.    F621 - Strong man: tree-puller.   

F661.5.3 - Skillful marksman shoots left eye of fly at two miles.    F661.5.3 - Skillful marksman shoots left eye of fly at two miles.   

F641.1 - Man can hear grass (wool) grow.    F641.1 - Man can hear grass (wool) grow.   

F681.1 - Marvelous runner keeps leg tied up.    F681.1 - Marvelous runner keeps leg tied up.   

F633 - Mighty drinker.    F633 - Mighty drinker.   

F632 - Mighty eater.    F632 - Mighty eater.   

F601.2 - Extraordinary companions help hero in suitor tests.    F601.2 - Extraordinary companions help hero in suitor tests.   

F601.1 - Extraordinary companions perform hero‘s tasks.    F601.1 - Extraordinary companions perform hero‘s tasks.   

H1450.1 - Waking contest.    H1450.1 - Waking contest.   

H1114 - Task: climbing glass mountain.    H1114 - Task: climbing glass mountain.   

H1142 - Task: drinking enormous amount.    H1142 - Task: drinking enormous amount.   

L161 - Lowly hero marries princess.    L161 - Lowly hero marries princess.   

Commentaar

1889
Six Go through the Whole World

Naam Locatie in Tekst

Mississippi    Mississippi   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20