Hoofdtekst
Daar was zoo eens eene vrouw, die drij dochters had. De eene heette Bet, de tweede Griet en de derde Jenne.
Jenne wierd in huis voor niets geteld: zij moest de schapen gaan weiden, en zoodra er het minste lastig karweiken te verrichten viel, werd het op haren rug geschoven.
"Dat is een werk voor Jenne," zeiden ze altijd maar. En, daar zij van het vele werken dikwijls erg morsig was, noemden ze heur uit spot "Sloddeken-vuil!"
Dat was mij goed, maar, hoe het kwam wist niemand, zoohaast Jenne met de schapen uitging, was het altijd het schoonste weêr van de waereld.
Op zekeren keer vroeg Bet, de oudste, om ook eens met de schapen te mogen uitgaan, maar, als ze vijf uren van huis verwijderd was, begost het me daar te regenen en te hagelen, zoo hard, zoo hard, dat er putten in heuren neus en hollen in haren rok waren! En kwaad, dat ze was, kwaad... als een huis.
Ze wilde, denk eens na! hare eigen moeder en hare twee zusters van arragie op de straat roeien, als ze thuis kwam. Voortaan moest Jenne weer de schapen weiden... en zie! nu was het altijd schoon weêr, altijd schoon weêr!
Op eenen anderen dag wilde Bet haren plattekazen wittebroodsboterham van moeder niet aannemen.
"Krijg ik hem?" vroeg Jenne.
"Ja," zei Bet. "Arree, daar is hij!"
Ge moet weten, Jenne kreeg nooit anders dan korsten van zwart brood.
Ze ging al blij met haren witten boterham haren weg, als er een oud manneken voorbijkwam, die vroeg, wat ze daar in de hand had?
"'Nen witten boterham, baasken!" zei Jenne.
"Wilt gij mij een stuksken van uwen witten boterham geven?" vroeg het oud manneken.
"Wel zeker, met plezier, vaderken!" en ze gaf hem eene groote brok.
"Zie," zei toen dat oud ventje, "omdat ge zoo goedhertig zijt, zal ik hier een schaapken teekenen, en als gij er op klopt, zal er alle soort van goed eten te voorschijn komen."
Het manneken vertrok, en Jenne klopte, heel nieuwsgierig, op het schaapken. En er kwam alle soort van goed eten uit. Jenne at heur eigen zoo rond als een molleken, en keerde dan vroolijk naar huis.
's Anderdaags vroeg Griet, om met de schapen te mogen uitgaan, maar, jawel, als ze tien uren ver was, begost het te plassen en te gieten en te hagelen, dat er putten in heur gezicht waren en gaten in heuren rok, en als ze thuis kwam, speelde ze op, en wilde ook hare moeder en hare zuster buiten roeien.
Wederom moest Jenne met de schapen op weg, en zij kreeg den plattekazen mageren boterham van Griet, die er geenen had gewild. Zij lachte en danste van blijdschap, bond den boterham in haren voorschoot, en vertrok.
Zij kwam weder het oude ventje tegen.
"Wat hebt gij daar, Jenne?" vroeg hij.
"'Nen witten boterham!"
"Krijg ik een happeken?"
"Wel twee!"
En de oude beet tot over de ooren in den plattekaas.
"Ge zijt een goedhertig kind: ik zal u belonen," sprak hij. "Ik zal hier 'nen abeel teekenen, en als ge er op klopt, zullen er de schoonste kleeren te voorschijn komen, waar ooit eene koningsdochter mee gepronkt heeft, en daarbij nog eene schoone koets met acht schoone paerden."
En het peken was weg.
"'k Wil toch eens probeeren!" zei Sloddeken-vuil, en ze klopte 'nen keer loozekens op den abeel, en zie! de satijnen en floeren kleêkens lagen er promentelijk en fijn als om te stelen, en daar stond eene koets met acht paerden ook al, precies 'lijk vaderken het gezegd had.
Jenne paste de kleêren eens, klopte weer op den abeel, en de acht paerden en de koets trokken er weer in.
Eenige tijd daarna gaf de koning in zijn paleis een groot dansfeest, en het werd overal rondgestrooid, dat de schoonste onder de meisjes met den koning zou mogen dansen.
's Zaterdaags ging de moeder met hare twee oudste dochters naar de stad, koos daar voor ieder een schoon kleed, het schoonste, dat er te krijgen was, en dan 's Zondaags naar het paleis!
Jenne vroeg, of ze eens mocht gaan lonken.
"Wat durft ge zeggen!" schreeuwde de moeder, en ze bezag haar scheelweg. "Zwijg gij liever, vuil sloester!... Ge moogt, ja," lachte ze met 'nen grijns, "als ge eerst dien hoop ijzer daar geschuurd hebt..."
En ze wees op 'nen heelen reesel oud goed, dat daar ievers in den hoek lag te roesten. Nu, Jenne, niet lui gevallen, aan 't schuren! En zooveel stukken ijzer er waren, zooveel engelkens kwam haar helpen, en 't duurde geene minuut, of 't spel was klaar.
Jenne trippelde het huis uit en eerst recht naar den abeel; zij klopte, en daar kwam een prachtig kostuum voor de pinnen; zij trok het aan, sprong in de koets met acht paerden, en ju! naar het paleis van den koning.
Als de koning die schoone juffrouw in de verte zag naderen, trad hij heur te gemoet, bood heur den arm, en zij dansten samen den heelen avond lang. De twee zusters moesten met affront de plaat poetsen. Als de dans ten einde was, reed Jenne weer opnieuw naar den abeel, liet kleêren, koets en paerden er weer binnen gaan, en trok naar huis.
"Hewel, moeder, wie was er nu de schoonste?"
"Och, 't geluk wil ons ook al niet meevallen," zei deze; "als we daar een uur lang gepronkt hadden, komt daar opeens eene andere, en die was de schoonste. De koning heeft er den heelen avond mee gedanst, en zelfs geen oog gehad voor éene van de andere meisjes!"
Eenen tijd later was het aan het hof weer dansfeest, en ditmaal, zei de koning, zou hij trouwen met het meisje, dat hem het meest beviel.
"Nog eens geprobeerd, kinderen! Maakt u eens net!" zei de moeder tot Bet en Griet, en stak hen beiden van onder tot boven in rozen satijn.
"Mag ik nog eens gaan lonken, moeder?" smeekte Jenne.
"Zwijg, vuil sloester!" klonk het weer. "Ge moogt gaan, gij, als ge al de korreltjes tarwe opgeraapt hebt, die op den grond liggen, zóo dat er geen éen meer overschiet."
Jenne zette zich ieverig aan 't rapen, en zooveel graantjes er lagen, zooveel engeltjes kwamen er, om haar te helpen, en op 'nen pink was de zaak beredderd.
Na wederom aan den abeel kleeren, koets en paerden ontleend te hebben, reed zij naar het paleis, en de koning kwam haar een heel eind te gemoet en danste met haar.
Als de dans gedaan was, meende Jenne te vertrekken, en sprong in hare koets, maar de koning trok haar schoentjen uit.
"Dat is niets," zei Jenne, "waar er éen gemaakt is, kunnen er twee gemaakt worden ook."
De koning vroeg haar, uit welk land zij was?
"Uit het land, waar de meisjes niet gezocht worden," zei Jenne.
"Uit wélk land?" zei de koning, want hij dacht, niet wel verstaan te hebben.
"Uit het land, waar de meisjes niet gezocht worden", herhaalde Jenne, en ze lachte eens, en reed "te vierklauwens" weg.
De koning verstond er geen woord van.
Aan den abeel legde zij het rijke gewaad af, stalde koets en paerden, en hulde zich opnieuw in heure armoedige plunje.
"Hewel, moeder, waren ze nu de schoonste?" vroeg zij.
"Voor ons is er geen geluk!" knorde deze. "Denk eens na: we hadden een uur ons best gedaan, om bezien te worden, als er eene andere binnenkomt, en niemand heeft ons aangetrokken. De vreemde juffrouw, die niemand kent, is de schoonste. En, al aardig, hè? Maar die juffrouw trok wel op u!"
"Op mij?" lachte Jenne, "ik dacht, dat ik op niemand ter waereld trok!"
"t Doet, 't doet!" zei de moeder, "zij had veel van u weg!"
Er verliep weder een tijdje, toen de koning op 'nen schoonen morgend aan het huis kwam kloppen, en sprak:
"Vrouwken, gij hebt hier drij dochters!"
"Neen," zei deze, "maar twee!"
"Haal ze," zei de koning, "en zij, wie dit schoentje past, mag koningin zijn."
De moeder riep op Bet. Bet paste het schoentje, en zei, dat de hiel wat vernepen was.
"Kap uwen hiel af, en ge zijt koningin!"
En Bet kapte een stuk van haren hiel, en nu ging het van zelf.
De koning nam Bet in de koets, en zij reden voorbij den abeel, waar een vogeltje op zat, dat luidkeels zong:
"Och, Mijnheer de koning, dat is uw zoet lief Jenneken niet!
Dat is uw zoet lief Jenneken niet!"
"Is zij het niet?" vroeg de koning.
"Neen, dat is uw zoet lief Jenneken niet!" piepte de vogel.
De koning roeide Bet in de rijt (gracht), zoodat ze zeven voet diep stak, en reed terug naar de moeder.
"Vrouw, gij hebt nog twee dochters!" zei hij.
"Neen, maar eene!" zei het wijf.
"Haal ze dan," zei de koning. "Als haar het schoentje past, is ze de mijne!"
De moeder riep op Griet, en Griet paste het schoentje, maar zei, dat haar teen wat geneerde.
"Kap hem af," fluisterde de moeder. "Om koningin te zijn, moet ge geen teenen hebben!"
Griet kapte haren teen af, en nu ging haar voet vanzelf in het schoentje.
Als de koets weer voorbij den abeel reed, sjirikte het vogeltje:
"Och, Mijnheer de koning, dat is uw zoet lief Jenneken niet!"
"Is zij het niet?" vroeg de koning.
"Neen," zei het vogeltje.
De koning wierp haar ook in de gracht, zoodat ze boven de andere terecht kwam.
Ten derden male reed de koning naar de vrouw.
"Gij hebt nog eene derde dochter!" sprak hij.
"'k En doe!" zei de moeder.
"Spreek uw hert rechtuit, of ge moet dood!" zei de koning.
"Hewel, als ik dan mijn hert rechtuit moet spreken," zei ze, "'t is waar," zei ze, "'k heb nog eene dochter," zei ze. "Maar, och, mijnheer de Koning, het is zoo'n vuil sloester, datte!..."
"Dat geeft niet," zei de koning. "Als haar het schoentje past, wordt zij koningin, zoo goed als de beste."
En Jenne paste het schoentje, en kijk, verjet! 't voeteken slibberde er in, dat het, m'n ziel, een plezier was om te zien. De koning kuste haar, zette haar in de koets, en reed er mede voort. Op den abeel zong het vogeltje:
"Och, mijnheer de koning, dat is uw zoet lief Jenneken nu!"
Jenneken klopte op den abeel: er kwam een hemelsblauw satijnen kostuum uit en eene koets met acht vurige paerden, en daarmede begonnen zij te rotsen en te rijen, en zijn ze er niet mee uitgescheiden, dan rijen ze nog.
Onderwerp
AT 0510 - Cinderella and Cap o' Rushes   
ATU 0510A - Cinderella.   
Beschrijving
Bron
Motief
S31 - Cruel stepmother.   
L52 - Abused youngest daughter.   
L102 - Unpromising heroine.   
L131 - Hearth abode of unpromising hero (heroine).   
N810 - Supernatural helpers.   
D1050.1 - Clothes produced by magic.   
D1111.1 - Carriage produced by magic.   
N711.6 - Prince sees heroine at ball and is enamored.   
R221 - Heroine’s three-fold flight from ball.   
K2212.1 - Treacherous stepsisters.   
H36.1 - Slipper test.   
K1911.3.3.1 - False bride‘s mutilated feet.   
L162 - Lowly heroine marries prince (king).   
Commentaar
Naam Overig in Tekst
Bet   
Griet   
Jenne   
Sloddeken-vuil [Assepoester]   
Mieke   
Naam Locatie in Tekst
Jenneken