Hoofdtekst
Er was eens een meisje met kleine wensen. Ze wilde niet veel. Ze wilde mooie rode kleren aan. Ze wilde knikkeren met rode knikkertjes. Ze wilde rodekool en bietjes -- nee, die niet, maar wel tomatensaus en bessensap. Ze wilde rood tapijt, ze wilde rode kussens op haar bed. Dat was alles wat ze wilde, want van rood werd ze blij. Van rood moest ze lachen. Met open rode mond, met rode tong en rode lippen.
Toen ze haar eigen naam had mogen kiezen, nam ze de mooiste die ze kon bedenken. Ze riep hem door het huis, in de tuin, op het pad, over het hele bos. 'Rood!' riep ze, 'Rood Rood Roodkapje!'
Haar kleine wensen waren rood. Maar de lange uren van de dag waren grijs. In die uren was er geen plaats voor knikkertjes of besjes, paddestoelen, rode vrolijkheid. Dan moest ze lopen door het bos, langs grijze modderpaden. Dan moest ze naar haar grijze oma. Alleen.
Oma lag te wachten op bezoek, en ze vond altijd dat Roodkapje laat was, veel te laat. Dat Roodkapje haar mandje met lekkers voller had moeten doen. Dat er in het volle mandje lekkerder lekkers had moeten zitten. Dat het lekkere mandje geen mandje had moeten zijn, maar een mand. Vol. Roodkapje zuchtte er soms van. 'Niet zuchten,' zei oma dan. 'De enige die hier mag zuchten, ben ik. Ik ben ziek.' En als oma dat zei, dan zag Roodkapje hoe alles aan oma grijzer werd. Niet alleen oma's haar, maar ook haar huid, haar wangen, de dingen die ze zei, de dingen die ze dacht. De pluisjes op de deken, de bloemen op het behang, de planken op de vloer.
Maar: 'Ga nou maar,' zei haar moeder elke dag, 'oma is ziek en ze houdt van je en ik heb geen tijd en je weet nooit wanneer het de laatste keer is. Hup.' De laatste keer? dacht Roodkapje. Tot nu toe was het nog nooit de laatste keer geweest. Ze was maar weer op weg gegaan. Alleen, zoals altijd. Mama hier, oma daar, en het bos ertussen. Zulke dingen dacht ze, terwijl ze door het bos liep. Volle mandjes zijn ook zware mandjes. Ze had het allemaal al vaker gedacht. Dat kon ze niet helpen. Als je vaak dezelfde dingen deed, begon je ook dezelfde dingen te denken. Rood zijn de besjes die knappen. Rood is je kapje vrij in de lucht. Maar daar moest ze nu niet aan denken. Dat moest ze nu niet doen. Opeens stond ze stil. Luister: hoorde ze takjes breken? Gesnuif? Geslosj van poten? Ja -- ze hoorde vreemde geluiden, ze rook een andere geur. Stil eens, het kwam dichterbij. Wat zou ze zien, wat zou dat zijn? Iets nieuws? Iets voor de eerste keer?
Een groot beest. En zwart! Niet grijs, niet rood, maar zwart. Een wolf. Een wolf, met zijn bek vooruit, met zijn zwarte neus, zijn donker zwarte neusgaten tot vlak voor Roodkapjes rode wangen. Ze zag zijn open zwarte bek, zijn zwarte tong, zijn opgetrokken zwarte lippen... Nee! dacht Roodkapje, en nee! schudde ze met haar hoofd. Nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee. Steeds harder, steeds wilder. Haar kapje viel bijna op de grond. Nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee. Roodkapje zei het nu ook hardop: 'Nee! Nee! Nee! Nee! Nee!'
De wolf schrok en stapte achteruit. Rood is nee zeggen, dacht Roodkapje. En toen zei ze zomaar nog iets. Ze zei: 'Nu moet ik gaan. Alleen. Zoals altijd. Mijn oma ligt te wachten op bezoek.' De wolf hield zijn zwarte wolvenkop scheef. Rood Rood Roodkapje stapte opzij. Ze wees waar ze naartoe moest. Ze schrok ervan -- wees ze de wolf de weg?
De wolf wist de weg zelf wel. Zijn neus wist de weg. Het pad af, rechtdoor, rechtdoor, tot aan het hulsje, de deur, opengedonderd, dan de keuken en de kamer door, tot bij het bed en grwarwahbriaaauwahhgroingraaaaaaaaa.
Roodkapje begon te rennen. Haar volle mandje was nog even zwaar, maar ze voelde het niet. Ze rende het pad af, rechtdoor, rechtdoor, tot aan het huisje, de deur -- ze hijgde, met open rode mond, en rode tong en rode lippen -- van binnen kwam ook gehijg. Ze deed de deur open, heel zachtjes. Ze zette haar mandje in de keuken, de zware mand, vol, met allerlei zware dingen. Ze liep de keuken door, de kamer in, tot aan het bed en -- Nee, geen grwarwahbriaaauwahhgroingraaaaaaaaa, maar: hieuw.
Vandaag, dacht Roodkapje, was het dus toch de laatste keer. Nu hoefde ze nooit meer alleen langs de grijze modderpaden door het bos. Kon ze rode dingen gaan doen? Zomaar? Rood is van alles, dacht ze, rood zijn nieuwe wensen, nieuw speelgoed, nieuw tapijt. En wat vond ze eigenlijk van zwart?
Toen ze haar eigen naam had mogen kiezen, nam ze de mooiste die ze kon bedenken. Ze riep hem door het huis, in de tuin, op het pad, over het hele bos. 'Rood!' riep ze, 'Rood Rood Roodkapje!'
Haar kleine wensen waren rood. Maar de lange uren van de dag waren grijs. In die uren was er geen plaats voor knikkertjes of besjes, paddestoelen, rode vrolijkheid. Dan moest ze lopen door het bos, langs grijze modderpaden. Dan moest ze naar haar grijze oma. Alleen.
Oma lag te wachten op bezoek, en ze vond altijd dat Roodkapje laat was, veel te laat. Dat Roodkapje haar mandje met lekkers voller had moeten doen. Dat er in het volle mandje lekkerder lekkers had moeten zitten. Dat het lekkere mandje geen mandje had moeten zijn, maar een mand. Vol. Roodkapje zuchtte er soms van. 'Niet zuchten,' zei oma dan. 'De enige die hier mag zuchten, ben ik. Ik ben ziek.' En als oma dat zei, dan zag Roodkapje hoe alles aan oma grijzer werd. Niet alleen oma's haar, maar ook haar huid, haar wangen, de dingen die ze zei, de dingen die ze dacht. De pluisjes op de deken, de bloemen op het behang, de planken op de vloer.
Maar: 'Ga nou maar,' zei haar moeder elke dag, 'oma is ziek en ze houdt van je en ik heb geen tijd en je weet nooit wanneer het de laatste keer is. Hup.' De laatste keer? dacht Roodkapje. Tot nu toe was het nog nooit de laatste keer geweest. Ze was maar weer op weg gegaan. Alleen, zoals altijd. Mama hier, oma daar, en het bos ertussen. Zulke dingen dacht ze, terwijl ze door het bos liep. Volle mandjes zijn ook zware mandjes. Ze had het allemaal al vaker gedacht. Dat kon ze niet helpen. Als je vaak dezelfde dingen deed, begon je ook dezelfde dingen te denken. Rood zijn de besjes die knappen. Rood is je kapje vrij in de lucht. Maar daar moest ze nu niet aan denken. Dat moest ze nu niet doen. Opeens stond ze stil. Luister: hoorde ze takjes breken? Gesnuif? Geslosj van poten? Ja -- ze hoorde vreemde geluiden, ze rook een andere geur. Stil eens, het kwam dichterbij. Wat zou ze zien, wat zou dat zijn? Iets nieuws? Iets voor de eerste keer?
Een groot beest. En zwart! Niet grijs, niet rood, maar zwart. Een wolf. Een wolf, met zijn bek vooruit, met zijn zwarte neus, zijn donker zwarte neusgaten tot vlak voor Roodkapjes rode wangen. Ze zag zijn open zwarte bek, zijn zwarte tong, zijn opgetrokken zwarte lippen... Nee! dacht Roodkapje, en nee! schudde ze met haar hoofd. Nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee. Steeds harder, steeds wilder. Haar kapje viel bijna op de grond. Nee, nee, nee, nee, nee, nee, nee. Roodkapje zei het nu ook hardop: 'Nee! Nee! Nee! Nee! Nee!'
De wolf schrok en stapte achteruit. Rood is nee zeggen, dacht Roodkapje. En toen zei ze zomaar nog iets. Ze zei: 'Nu moet ik gaan. Alleen. Zoals altijd. Mijn oma ligt te wachten op bezoek.' De wolf hield zijn zwarte wolvenkop scheef. Rood Rood Roodkapje stapte opzij. Ze wees waar ze naartoe moest. Ze schrok ervan -- wees ze de wolf de weg?
De wolf wist de weg zelf wel. Zijn neus wist de weg. Het pad af, rechtdoor, rechtdoor, tot aan het hulsje, de deur, opengedonderd, dan de keuken en de kamer door, tot bij het bed en grwarwahbriaaauwahhgroingraaaaaaaaa.
Roodkapje begon te rennen. Haar volle mandje was nog even zwaar, maar ze voelde het niet. Ze rende het pad af, rechtdoor, rechtdoor, tot aan het huisje, de deur -- ze hijgde, met open rode mond, en rode tong en rode lippen -- van binnen kwam ook gehijg. Ze deed de deur open, heel zachtjes. Ze zette haar mandje in de keuken, de zware mand, vol, met allerlei zware dingen. Ze liep de keuken door, de kamer in, tot aan het bed en -- Nee, geen grwarwahbriaaauwahhgroingraaaaaaaaa, maar: hieuw.
Vandaag, dacht Roodkapje, was het dus toch de laatste keer. Nu hoefde ze nooit meer alleen langs de grijze modderpaden door het bos. Kon ze rode dingen gaan doen? Zomaar? Rood is van alles, dacht ze, rood zijn nieuwe wensen, nieuw speelgoed, nieuw tapijt. En wat vond ze eigenlijk van zwart?
Onderwerp
ATU 0333 - Little Red Riding Hood   
AT 0333 - The Glutton (Red Riding Hood)   
Beschrijving
Een bijzondere bewerking. Roodkapje is een meisje dat gek is op rood, maar haar dagen zijn grijs. Elke dag moet ze door het grijze bos naar haar grijze grootmoeder die altijd klaagt en nooit tevreden is. Maar elke dag zegt moeder dat het de laatste keer kan zijn dat Roodkapje een mandje lekkers naar grootmoeder kan brengen. In het bos ontmoet Roodkapje de wolf, vertelt waar ze naar toe gaat en waar grootmoeder woont. De wolf gaat naar grootmoeders huis en eet haar op. Roodkapje gaat erachter aan en met een bijl doodt ze de wolf. Na de dood van grootmoeder en de wolf kan ze aan haar eigen leven beginnen.
Bron
Edward van de Vendel. Rood Rood Roodkapje. Wielsbeke: De Eenhoorn, 2003
KB: KW XKZ 0266
Collectie Roodkapje/Karsdorp
KB: KW XKZ 0266
Collectie Roodkapje/Karsdorp
Commentaar
Ills Isabelle Vandenabeele
Naam Overig in Tekst
Roodkapje   
Datum Invoer
2019-06-12