Hoofdtekst
Ton ik nog ne kleinen jonge was, was mien oldste zuster inetrouwd bi’j Roerdinkholder. Zelf was ik ter op bezuek, maor umdat mien moder jaörug was, ging de olde vrouwe van Roerdinkholder teggen den donkern an met mi’j naor hoes hen. Wi’j kwammen met zien beiden in de Beakeringstegge op de kruusdiek den daor nog lig. Wi’j wollen der net ovverhen, ton heurn wi’j wat in de hoge dennen dee daor stonnen. Opins worden ut helemaols lecht. En daor ging ut lecht hear. Deur de täkke van de beume. Earste kwam der zon klein köpken - ton nog iets grötter en zonne start kwam der achteran. Wi’j wazzen beide wal luk wit umme den nözze ton wi’j in hoes ankwammen. Maor moder zea metene, dat ut un dwaollech was ewes. Zee had zelf ok wal is zoiets ezene, ton ze nog in Raotum wonnen.
Onderwerp
TM 4905 - Dwaallichten (stalkaarsen)   
Beschrijving
Toen ik nog klein was, woonde mijn oudste zus door haar huwelijk in bij Roerdinkholder. Ik was op bezoek, maar mijn moeder was jarig dus bracht de vrouw van Roerdinkholder mij in het donker naar huis. We wilden het kruispunt in de Beakeringsteeg oversteken toen we wat hoorden in de dennenbomen. Opeens werd het helemaal licht. Er kwam een hoofdje door de takken van de bomen en er kwam een staart achteraan. We zagen allebei bleek toen we thuiskwamen. Moeder zei meteen dat het een dwaallicht was. Ze had dat zelf ook wel eens gezien toen ze nog in Ratum woonde.
Bron
Corpus Krosenbrink, verslag 7, verhaal 3 (archief Meertens Instituut)
Naam Overig in Tekst
Roerdinkholder   
Naam Locatie in Tekst
Ratum