Hoofdtekst
De broer van nonkel Jan, die woonde op dat van de brouwer en die had dertien wichter en acht stierven ervan op korten tijd. En daar was 'n vrouw bekend in de geburen. Dat was allemaal geweten. En nonkel Jan zei: 'Ich moet toch eens naar de pastoor gaan want dat is geen werk' En naar de pastoor gegaan en de pastoor werd geroepen om te overlezen. Ja, zegt de pastoor, ge moet toch oech eens naar 't kussen kijken. En 't kussen werd gepakt en open gedaan en nu zaten mich daar niks als rozekes in. En ze hebben 't kussen helegans opgebrand en hij heeft de gezondste wichter gehad.
Onderwerp
SINSAG 0580 - Andere Hexenkünste   
Beschrijving
Een vader had dertien kinderen waarvan er al acht waren gestorven. Toen men de pastoor liet komen, nam die een kussen van het bed en sneed het open. Het kussen zat vol roosjes. Nadat het kussen was opgebrand, bleven de andere kinderen allemaal gezond.
Bron
I. Kenens, Leuven, 1957
Commentaar
2.1 Heksen
limburgs (noord-west)
153
fabulaat
Naam Locatie in Tekst
Sint-Huibrechts-Lille