Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

kul011 - Alvermênnekes (5: kabouterlied)

Een sage (boek), 1982 - 1991

Hoofdtekst

(Kabouterlied)

Jaon waardeerde en praatte niet alleen over kabouters, hij las er ook over uit een boek uit 1857. Het was een dik boek met een stijve, vaal-gele kaft en smoezelige randen. Het was een bloemlezing uit Nederlandse prozaschrijvers en dichters van Hooft en Vondel. Dit boek lag altijd in de hêrd op de schouwmantel naast het beeld van Onze Lieve Vrouw. 's Avonds, als Jaon in bed lag en de slaap niet vatten kon, kroop hij over Mie de bedstee uit, stak de bronolielamp in de hêrd aan, nam het grote boek van de schouw, liet zich in z'ne stoel zakken en begon te lezen.


Wat tijd, wat gouden tijd was dat,
Toen m'in elk huis in land en stad
Kaboutermannekes nog had!
Die, was een meid reis lui en traag,
Of achtte d'arbeid zure plaag,
Pst! Kwamen bij nacht,
Als muisjes zoo zacht,
En schuurden en wasschten
En spoelden en plasten
En veilden
En dweilden
En wormden en tobden
En boenden en schrobden,
Zoodat, kwam 't uur van op te staan,
De meid àl 't huiswerk vond gedaan.

De metselaarsknechts en timmerlui,
Die hadden van hard werk den brui,
Daar, dutten zij, 't klein-mansvolk kwam
En d'arbeid voor hen overnam.
t' Greep hamer en bijl,
Boor, truffel en vijl,
Het slaafde en het draafde,
Het boorde en het schaafde,
Het voegde,
Het zwoegde,
Daar 't schoften en eten
Gladweg werd vergeten,
Tot heel 't karwei was afgedaan
En 't volk naar kroeg of bed kon gaan.

De bakker en zijn meelge knechts
Deën ook maar wat hun goeddacht slechts,
Want, als 't klein-volk hen luij'ren zag,
Kwam 't uit den schoorsteen voor den dag.
Ze haalden het meel
Van zolder of deel;
Ze ziften en kneedden 't,
Ze wogen en deden 't,
Ze schoven
't In d' oven;
Ze stookten den gloed op
En pasten er goed op,
Tot, bij het kraaijen van den haan,
De baas 't versch baksel klaar vond staan.

't Ging bij den slager net zoo toe:
Moest die 's nachts aan een zwijn of koe,
Maar had hij en zijn knecht wat vaak,
't Kaboutervolk hielp met vermaak.
Die keelden het dier,
Die maakten het schier,
Die gingen aan 't hakken,
Aan 't houwen en knakken,
Die spoelden,
Die woelden.
Die smeerden en morsten,
Die stopten de worsten.
En, brak de lieve morgen aan,
't Vleesch was maar aan den haak te slaan.

De kast'lein proefde in zoeten vreê
Staâg wakker met zijn gasten meê,
Want al zijn werk was, dat hij dronk,
Tot hij er zelf bij nederzonk.
Lag hij zoo in rust,
Dan was het een lust,
Hoe 't klein-volk zich weerde,
't In't krijt staand noteerde,
Hoe 't wikte,
Hoe 't schikte,
Tot zaal- en buffet-kas
Weêr zuiver en net was
En ieder zei: "'t Is hier, kijk aan,
Zoo proper, als bij Van der Laan".

Zat eens een snijdertje in de pijn,
Omdat het pak gaauw klaar moest zijn,
Hij leî maar 't laken bij zich neer
En ging aan 't snurken als een beer.
Dan toog met een wip
't Klein-volk aan den knip;
Ze plooiden, ze prikten,
Ze boordden, ze stikten,
Garneerden,
Watteerden,
En priemden en naaiden
En persten en draaiden
's Nachts door; als 't snijdertje op ging staan,
Had de sinjeur zijn pak al aan.

En als een, die een Huisvriend schreef,
Zich toen het stomme voorhoofd wreef
En zuchtte: "Och Heer, nooit kom ik klaar!"
Hij ruimde maar zijn lessenaar
En sliep nog soms pas,
Of 't ging al: kris, kras.
De pennen, ze vlogen:
Ernst, waarheid en logen.
Gedichten
Geschichten,
Raar bont door elkander,
Volgde een stuk op 't ander
En, belde al vroeg de jongen aan,
Het blad kon zóó ter drukpers gaan.

Och, och! Nu is die tijd gedaan;
't Kaboutervolk is naar de maan!
Men kan niet lanterfanten meer,
Men dient thans zelf druk in de weer.
Die thans nog wat wil,
Die zitte niet stil,
Die hoû zich deeg wakker,
Die roer zich... de stakker!
Die gape,
Die slape,
Schoon 't rustuur lang dáár is,
Niet vóór zijn werk klaar is,
En daarom... kijk! de dag breekt aan,
Nu ik zelf eerst durf slapen gaan.

En terwijl de donkere wolken wegdreven en de wind luwde, las en las Jaon uit het grote boek, dat altijd naast ons Lief Vrouwke op de schouwbank lag.
Net zo lang tot de slaap hem overmande en de ijverige werkkabouters, in de schuur, op de stal, in het bakhuis en de varkenskooi, op het land en in de bossen aan het werk konden gaan.

Beschrijving

Kabouterlied van Jaon van Esch (zie 010)

Bron

Roger van Laere, KULHANNES, Liempde 1992, 24-27

Commentaar

voor 1992

Naam Overig in Tekst

Kulhannes    Kulhannes   

Joan van Esch    Joan van Esch   

Ons Lief Vrouwke    Ons Lief Vrouwke   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20