Hoofdtekst
Een Snijder in de Klem.
Een dienstbode in een voornaam gezin aan de N. Z. Voorburgwal te Amsterdam, had verkeering aangeknoopt met een knappen kleermakersgezel. Onze gezel echter scheen ietwat de Mormonenleer aan te kleven, althans hield hij er — buiten het gezegd dienstmeisje — ook nog een ander meisje op na. Reeds was zulks aan het bewuste dienstmeisje verhaald, doch, niet geloovende aan de ontrouw haars minnaars, sloeg zij er niet eerder acht op, voor dat zij zich op een avond met eigen oogen overtuigd had. Dat zij woedend was, zullen vooral onze lezeressen wel begrijpen. Zij behield echter hare bedaardheid, deed alsof zij niets zag en bedacht, thuis komende, met hare kameraadske in denzelfden dienst een plan tot wraakneming. Toen haar vrijer, een paar avonden later, volgens afspraak (mijnheer en mevrouw waren op eene partij) haar bezocht, liet zij niets blijken en hem in de keuken gaan. Eenigen tijd hadden zij daar zitten praten, toen er onverwachts hevig aan de schel werd getrokken. "O, hemel!" riep het meisje, "dat is mijnheer, waar u te bergen? ... Naar den zolder, spoedig." Zoogezegd, zoo gedaan. Onze vrijer scharrelde in 't duister naar boven, verschool zich daar zoo goed mogelijk en hield zich zoo stil als een muisje. Een uur verliep, zonder dat hij in zijn onaangenaam logies iets anders vernam, dan 't dichtslaan van deuren en loopen op de trappen. Eindelijk kwamen de beide dienstboden heel stil naar boven en vertelden hem, dat mevrouw ongesteld was geworden, te bed was gebracht, de docter er was en mijnheer bij haar bleef waken. Hem onder deze omstandigheden de deur uit te laten, was te gevaarlijk, waarom zij bedacht hadden hem in de groote waschmand met de windas naar beneden te laten. Hij behoefde geen zorg te hebben, zij gingen daar dagelijks mee om en de mand was wel bestand tegen duizend pond gewichts — en hij had maar kleermakersgewicht. Hoe onaangenaam hem zulk eene nederlating van vier verdiepingen ook was, overwon de angst van ontdekt te worden evenwel de vrees. Hij hurkte in de mand, hield zich krampachtig aan de randen vast en de nederdaling begon. Toen de mand zoowat halverwege was, hield de daling plotseling op en de stem van zijn liefste riep hem toe: "Nu hebt ge een mooi uitzicht, zie nu maar goed uit of ge uw lief naaistertje ook gearmd voorbij ziet gaan." De windas werd vastgemaakt en de ontrouwe minnaar zweefde tusschen hemel en aarde. Zoo hing hij meer dan een uur in een doordringenden motregen, 25 voet boven de straat, vol angst en vrees. Eindelijk daar kwam weer beweging in het touw, de mand daalde weer en met eene onzachte vaart rolden mand en snijder over de straatsteenen.
Of hij zijn naaistertje zijn avontuur heeft verteld en of hij nog de verkeering met het bewuste dienstmeisje heeft aangehouden, is onbekend, doch niet denkbaar.
Een dienstbode in een voornaam gezin aan de N. Z. Voorburgwal te Amsterdam, had verkeering aangeknoopt met een knappen kleermakersgezel. Onze gezel echter scheen ietwat de Mormonenleer aan te kleven, althans hield hij er — buiten het gezegd dienstmeisje — ook nog een ander meisje op na. Reeds was zulks aan het bewuste dienstmeisje verhaald, doch, niet geloovende aan de ontrouw haars minnaars, sloeg zij er niet eerder acht op, voor dat zij zich op een avond met eigen oogen overtuigd had. Dat zij woedend was, zullen vooral onze lezeressen wel begrijpen. Zij behield echter hare bedaardheid, deed alsof zij niets zag en bedacht, thuis komende, met hare kameraadske in denzelfden dienst een plan tot wraakneming. Toen haar vrijer, een paar avonden later, volgens afspraak (mijnheer en mevrouw waren op eene partij) haar bezocht, liet zij niets blijken en hem in de keuken gaan. Eenigen tijd hadden zij daar zitten praten, toen er onverwachts hevig aan de schel werd getrokken. "O, hemel!" riep het meisje, "dat is mijnheer, waar u te bergen? ... Naar den zolder, spoedig." Zoogezegd, zoo gedaan. Onze vrijer scharrelde in 't duister naar boven, verschool zich daar zoo goed mogelijk en hield zich zoo stil als een muisje. Een uur verliep, zonder dat hij in zijn onaangenaam logies iets anders vernam, dan 't dichtslaan van deuren en loopen op de trappen. Eindelijk kwamen de beide dienstboden heel stil naar boven en vertelden hem, dat mevrouw ongesteld was geworden, te bed was gebracht, de docter er was en mijnheer bij haar bleef waken. Hem onder deze omstandigheden de deur uit te laten, was te gevaarlijk, waarom zij bedacht hadden hem in de groote waschmand met de windas naar beneden te laten. Hij behoefde geen zorg te hebben, zij gingen daar dagelijks mee om en de mand was wel bestand tegen duizend pond gewichts — en hij had maar kleermakersgewicht. Hoe onaangenaam hem zulk eene nederlating van vier verdiepingen ook was, overwon de angst van ontdekt te worden evenwel de vrees. Hij hurkte in de mand, hield zich krampachtig aan de randen vast en de nederdaling begon. Toen de mand zoowat halverwege was, hield de daling plotseling op en de stem van zijn liefste riep hem toe: "Nu hebt ge een mooi uitzicht, zie nu maar goed uit of ge uw lief naaistertje ook gearmd voorbij ziet gaan." De windas werd vastgemaakt en de ontrouwe minnaar zweefde tusschen hemel en aarde. Zoo hing hij meer dan een uur in een doordringenden motregen, 25 voet boven de straat, vol angst en vrees. Eindelijk daar kwam weer beweging in het touw, de mand daalde weer en met eene onzachte vaart rolden mand en snijder over de straatsteenen.
Of hij zijn naaistertje zijn avontuur heeft verteld en of hij nog de verkeering met het bewuste dienstmeisje heeft aangehouden, is onbekend, doch niet denkbaar.
Beschrijving
Kleermakersgezel vree met twee meisjes en als een van hen er achter komt, lokt ze hem met een list in een mand, die ze een flinke tijd in de lucht laat bungelen in de motregen.
Bron
Collectie Boekenoogen (archief Meertens Instituut) (eigen uitgave in ongedateerde Volks-courant N°10)
Commentaar
eind 19e eeuw
Naam Overig in Tekst
Mormonenleer   
Naam Locatie in Tekst
N.Z. Voorburgwal   
Amsterdam   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:22