Hoofdtekst
Op seker Oost-Indisch schip was een corporael die met geweldt sijn rnoye vrouwtje wilde met nemen. Hij sprack de schipper aen en badt hem om de behulpige handt. De schipper dat [...] beloofde het te doen [...] Ondertusschen quamen de heren bewindhebberen aen boordt. 'Och', seyde de corporael tegens mij, 'heeft de schipper nu wel voor mijn vrouwtje gesorgt?' R. 'Ja hij, ja hij, zijt ghij maer gerust.' R. 'Och mijnheer, dan is 't goedt, maer weet gij 't ook wel?' R. '...' R. 'Daer komt onse Marij, 't is warachtig een meyt als een glas soo helder.' R. 'Daer hebt ghij gelijck in, [...].'
Beschrijving
Een korporaal op een schip wilde graag zijn vrouw meenemen. De schipper zou hem daarmee helpen. De korporaal vraagt aan Aernout of hij weet of de schipper voor zijn vrouw gezorgd heeft. Aernout zegt van wel. Dan zegt de korporaal, als zijn vrouw eraan komt, dat zij als een glas zo helder is. Van Aernout's antwoord ontbreekt een stuk.
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991.
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Naam Overig in Tekst
Oost-Indisch   
Marij   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20