Hoofdtekst
Een meyt tot Hamburg makende haer juffers bedt, goot de pot uyt de venster. Bij ongeluck kreeg het een licentiaet, daer de stat tot walgens toe mee vervult is, op sijn kop. Hij viel klachtig en de meydt moest boete geven. R. 'Wel G[od] segen ons, kan men dan niet langer een pot uytgieten of 't moet een licentiaet op de kop sijn.'
Beschrijving
Een dienstmeisje gooit, als ze het bed van haar bazin opmaakt, de inhoud van de po uit het raam. Een passant - een slag mensen waar Hamburg vol van lijkt te zijn tegenwoordig - krijgt het vervolgens op zijn hoofd. Het meisje moet daarop boete doen. Zij begint haar boete met 'God zegen ons', en vervolgt dan met de constatering dat het tegenwoordig blijkbaar niet meer mogelijk is om een pot uit te gieten en dan geen licentiaat te raken.
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991.
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Licentiaet: naam voor den bezitter van een zekeren academischen graad, tusschen die van baccalaureus en van doctor in: iemand die de bevoegdheid heeft gekregen om in een bepaald vak van wetenschap onderwijs te geven of een bepaalde praktijk uit te oefenen. (Woordenboek der Nederlandsche Taal, sv. licentiaat)
Naam Locatie in Tekst
Hamburg   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20