Hoofdtekst
Harmen, een verloopen student, klaegde mij dat hem uyt sijn armoe 120 rijcxdaelders gestolen waeren. R. 'Wie heeft het doch gedaen en kunt gij het niet weer krijgen?' R. 'Daer is geen kans toe. Jeremias is de dief en die is soo arm dat hij reutelt.' R. 'Soo heeft hij het van doen gehadt, gij kent noch den ouden regel: Opus pro necesse gaudet ablativo.'
Beschrijving
Harmen, een gesjeesde student, beklaagde zich dat uit zijn schamele bezit 120 rijksdaalders (zilveren munten) zijn gestolen. Degene aan wie Harmen zijn beklag doet, vraagt of hij niet weet wie het gedaan heeft en of hij ze niet terug kan krijgen. Harmen weet weliswaar dat Jeremias de dief is, maar van terugvorderen kan geen sprake zijn: de man is straatarm.
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991.
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Naam Overig in Tekst
Harmen   
rijksdaalders (rijcxdaelders)   
Naam Locatie in Tekst
Jeremias   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20