Hoofdtekst
Doe in Den Haeg brant in het stadhuys was geweest, vroeg Piet de Graeuw aen Bierige Joost of hij er niet af gehoort, en of er groote schade was geschiet &c. R. 'Afgehoort! Wat duyvel praet je? Ick ben daer soo dichte hij geweest als ick tegenwoordig bij u stae. De schade heb ick niet hooren begrooten, dit weet ick er van, dat er mijn mantel verbrant is, maer de koorden heel gebleven sijn.' Hij hadt gelijck want 8 dagen tevooren hadt hij met de houte huyck gegaen.
Beschrijving
Er heeft een brand gewoed in het stadhuis van Den Haag. Piet de Graauw vraagt later aan Bierige Joost of hij het ook gehoord heeft en of hij weet of de schade groot is. Bierige Joost laat weten dat hij er bij is geweest en er zo dichtbij was als hij nu bij Piet staat. De schade weet hij niet, maar zijn mantel is er wel bij verbrand. Alleen de koorden heeft hij nog kunnen redden. Hij spreekt de waarheid, want voor de brand heeft hij voor straf een ton moeten dragen. (Zie opmerkingen.)
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991.
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Een houten huik was een ton die gebruikt werd als strafwerktuig. (Zie ook Woordenboek der Nederlandsche Taal, s.v. huik.) Een veroordeelde moest dan in de ton rondlopen. Waarschijnlijk heeft het grootste gedeelte van de kleren van Bierige Joost in het stadhuis gelegen op het moment van de brand en is zijn mantel daarom verbrand, niet omdat hij er zo dichtbij was.
Naam Overig in Tekst
Piet de Grauw   
Bierige Joost   
Naam Locatie in Tekst
Den Haag   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20