Hoofdtekst
Paulus seyde dat hij verwondert was dat Goosen, de meulenaer, soo out geworden was. R. 'Hoe soo?' 'Omdat hij een meulenaer en daerom noodsaeckelijck een grooten dief was.' R. 'Daer seg ick niet tegen, maer souw men se al hangen die staelen, soo was 't ambacht haest bedorven.'
Beschrijving
Paulus zegt dat het hem verwondert dat de molenaar Goossen zo oud is geworden. Op de vraag waar die verwondering vandaan komt, antwoordt Paulus dat Goossen een molenaar was en dus noodzakelijkerwijs een grote dief. Daar kan zijn gesprekspartner het wel mee eens zijn, maar hij stelt daarbij wel dat er van het molenaarsambacht verdraaid weinig over zou zijn, als iedereen zou worden opgehangen die steelt.
Bron
Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Ed. R. Dekker, H. Roodenburg en H.J. van Rees. Amsterdam 1991.
Commentaar
Derde kwart zeventiende eeuw
Naam Overig in Tekst
Paulus   
Goossen   
Datum Invoer
2013-03-01 14:46:20