Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

JCOHEN40 - 't Huis tegenover 't Trippenhuis te Amsterdam

Een sage (boek), 1919

Hoofdtekst

’t Huis tegenover ’t trippenhuis te Amsterdam

Het geschiedde in den goeden, ouden tijd, toen de
deftige heeren nog wel eens een praatje maakten
met meschen als gij en ik, dat er aan den Klo-
verniersburgwal te Amsterdam door de heeren Trip, een
soort onderkoningen in de zeven provinciën, een kasteel
van een huis werd gebouwd. De Amsterdammers van die
dagen, ze wisten wel, wat schoon was, en ze gaapten de
woning met bewondering, en verwondering aan. Eenige dagen
lang werd er door de goede burgers over niet anders
gepraat dan:“Heb je ’t huis van de heeren Trip al wel gezien?”
Daar leefde in de stad een heel genoegelijk burger-
mannetje, genoegelijk getrouwd met een burgervrouwtje.
Ze pasten bij elkaar als een deksel bij een bus. Ze hadden
altijd zoo dezelfde gesprekken, een Zondagsgesprek, en
een weekdag-gesprek. Het Zondags-gesprek ging over de
preek, het weekdag-gesprek over de degelijkheid en de
zuinigheid. Ze wonden zich nooit op, want dat was niet
noodig. Maar eens kwam de man anders thuis dan gewoonlijk,
en hij zeide tot zijn vrouwtje, dat hem verwonderd aan-
zag, daar hij geen oogenblik vroeg, wat ze dien middag
zouden eten, en hij zeide:“Heb je ’t huis van de heeren Trip
al wel gezien?” Dat zeide hij, ’t waren zijn eigen woorden!
’t Vrouwtje zeide:“Nee — ik heb ’t huis van de heeren
Trip nog niet gezien!” Dat zeide zij, anders heeft ze niet gesproken.
Ze zouden dien avond samen gaan kijken. Heel hun leven
hadden ze alles samen gedaan, echt-degelijk. Met de
nieuwerwetsche fratsen, die je toen ook al bij de jeugd
vond, hielden ze zich niet op. Alles samen, in lief en leed
en op geen van beiden iets te zeggen, dat niet hoor! Ze
gingen dus samen kijken naar ’t huis van de heeren Trip.
Ze bleven staan kijken, tot ze hem eindelijk aan de mouw
trok. Het was allang bedtijd. Sinds veertig jaar waren ze
altijd op hetzelfde uur in kooi gekropen, en nu kwam
er verandering! Ze moest hem wel driemaal aan zijn
mouw trekken, vóór hij uit zijn droomerijen opschrok
en vroeg:
“Wat is er, vrouw?!”
“Kom, manlief”, zei ze ferm, “het is tijd, om naar
bed te gaan!”
“Naar bed te gaan! ik wil eerst nog eens kijken….”
Met een zoet lijntje troggelde ze hem mee. Doch daar-
mee had ze hem nog geenszins naar bed. Het leek wel,
of hij dronken was, het is zonde, om het te zeggen! Ten
slotte ontkleedde hij zich zuchtend. Vroeger had hij steeds
een gezonden slaap genoten.

Thans woelde hij heen en weer, heen en weer,
dat zijn goede vrouwtje er telkens wakker van schrok.
“War heb je toch?” vroeg ze ongerust, iedere maal.
Hij antwoordde niet, tot ze hem ten laatste in de zijde
porde. Niet denken, dat ze overigens als kat en hond
leefden! Altijd keurig geweest! Nooit iets op te zeggen
geweest! Altijd een voorbeeld geweest!
“Wat wil je?” vroeg hij ten laatste korzelig.
“Waar denk je toch over?”
“Over ’t huis van de heeren Trip….”
“Wou jij dat dan koopen?
“Koopen!” lachte hij schamper, met den lach der
armoede. “Al leef ik duizend jaar, zoo rijk als de heeren
Trip word ik nooit. Ik weet niet, waarom. Maar menschen
als ik komen altijd net precies een dag te laat!”
“Dat is zoo!” zuchtte ze. Ze was een vrouw, nietwaar?
En ze had altijd met berusting moeten aanzien, dat al die
dames in bont en satijn waren gekleed.
“Wanneer ik maar een huis had zoo breed als de deur,
die we vanmiddag hebben gezien!”
“Welke deur?”
“Och, de deur van de heeren Trip. Dan zou ik
gelukkig zijn!”
“Ga toch slapen”, zei ze, want ze was bang, dat hij
dol zou worden.
“Oef!” steunde hij. “ ’t Wil mij niet uit de gedachten.”
Nu werd ze zóó boos, als ze nooit in haar leven was geweest.
“Als je maar niet zoo woelt. Ik moet morgen vroeg op,
want de erwten moeten in de week en de aardappels moet
ik nog schillen. Wanneer jij geen varkensooren in de
erwtensoep hebt, is Leiden in last. Jij hebt makkelijk
praten. Ik moet tegenwoordig overal voor opkomen en
wat krijg ik? Stank voor dank…”
Ze had gelijk, zooals de vrouwen altijd gelijk hebben.
Hij echter gaf haar geen antwoord op haar beschouwing,
maar hij fluisterde:
“Een huis zoo breed als die deur.
“Nou” riep ze kwaad, “vraag jij de heeren dan morgen
om een huis zoo breed als de deur, maar ik ga slapen!”
Ze wentelde zich naar de andere zij, en en oogenblik
later snurkte ze als een dronken dragonder. Bij deze
begeleiding zongen zijn gedachten steeds het ééne: “een
huis zoo breed als die deur!”
Den volgenden dag begaf hij zich vroeg op weg. Doch
de heeren Trip, die rijk waren en daarom eerst laat
behoefden op te staan, lieten lang op zich wachten. Eindelijk
zag onze burgerman een der broers op de stoep komen.
“Goedemorgen, mijnheer Trip!” zei de burgerman.
“Goedenmorgen, vriendlief!”
“Wat een mooi huis heeft u laten zetten, mijnheer Trip!”
“Zoo, vindt je ’t mooi?”
“Prachtig — en zoo breed —“
“Ruimte genoeg!”
“weet u, wat ik vannacht tegen mijn vrouw heb gezegd?”
“Hoe zou ik dat weten!”
“Dat is waar…..Maar mijnheer moet ’t niet raar vinden!”
“Ik vind nooit meer iets raar. Daarvoor heb ik te veel
in mijn leven ondervonden!”
“Mijnheer kan me gelukkig maken…..”
“Gelukkig! Ik jou gelukkig maken? Wou je beweren
dat er een gelukkig mensch op de wereld kan bestaan?”
“En dat door een kleinigheid!”
“Ja”, peinsde mijnheer Trip, “dat is zoo. Als er geluk
op de wereld bestaat, dan is dit alleen maar door een
kleinigheid mogelijk. Nu ik je zoo aanzie, lijkt ’t me, dat
jij wel een gelukkig mensch kunt worden. Niet rijk en niet
arm; met altijd dezelfde gedachten; je weet precies, wat
goed is en slecht, nietwaar?”
“Ja, ja….:”
“En je vrouw precies gelijk aan jezelf —Hm! Wat
heb je me te vragen?!”
“Mijnheer….ik wou wel graag…..een huis hebben…
zoo breed als die deur!”
“En zou je dan gelukkig zijn? Weet je dat zeker?”
De man keek hem met moede oogen aan.
“Ja”, zeide hij, “dan zou ik eindelijk gelukkig zijn!”
Toen lachte mijnheer Trip zoo mild, als slechts een
koning dit kan doen. Hem was het rijke gegeven, al wist hij
niet, wat geluk beteekende. Hij, die zelf veel te veel
vrienden had, om gelukkig te wezen, kon een ander gelukkig
maken. Zóó schenkt een vrouw, die geen liefde ontvangt
een ander haar liefde. Want de armoede reikt de meeste
aalmoezen. “Goed dan”, zoo zeide mijnheer Trip,
“Dan zal ik tegen-over mijn huis een huis laten bouwen zoo
breed als mijn deur. Het zal me genoegen doen, een
overbuurman te bezitten, die het geluk kent.”
Hij knikte ’t burgermannetje vriendelijk toe.
“Dag gelukkig mensch — het deed me plezier, je te ontmoeten!”
Iedere Amsterdammer weet, dat mijnheer Trip zijn belofte heeft
vervuld.En wij weten, dat er tenminste eens op de wereld een
gelukkig mensch heeft geleefd.

Beschrijving

De gebroeders Trip laten een groot huis bouwen. Een man spreekt de wens uit een huis te hebben dat zo breed is als de deur van het huis.

Bron

J.Cohen. Nederlandsche Sagen en Legenden II. Zutphen, 1919. p. 223-226

Commentaar

1919

Naam Overig in Tekst

Trip    Trip   

Naam Locatie in Tekst

Kloveniersburgwal    Kloveniersburgwal   

Amsterdam    Amsterdam   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20