Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

GELDOF007

Een sage (boek), 1979

Hoofdtekst

O wereld vol van overdaad,
Wat baart gij open wegen
Tot allerhande kwaad,
Tot wraak, bedrijf en moord!
Een zaak nooit meer gehoord,
Zal ik u brengen voort.

In Zeeland is dit feit geschied,
Ter tijde dat hertog Karel,
Toen voerde 't groot gebied.
Zijn gouverneur bekend
Heeft zich tot het kwaad gewend,
Maar kreeg een droevig end.

Hij sloeg een geil en dartel oog
Op ene edelvrouwe,
Hetgeen hem op het laatst bedroog,
En sprak: 'Mijn hartelust
Zal nimmermeer zijn gerust,
Voor gij mijn vlammen blust!'

Zij, als een eerb're, kuise vrouw,
Sprak: 'Heer, zou ik verbreken
Met u de echte trouw?
Zou ik mijn lieve man
Doen zulk gruwel an?
Ach spreek daar nimmer van!'

Hij, met een obstinaat gemoed,
Ging zich naar huis toe keren,
Heel toornig en verwoed.
Hij liet van stonde aan
Zijn dienaars henen gaan,
En hield haar man gevaan,

Betichtte hem van landverraad.
Zijn vrouw, geheel verslagen,
die vraagt op heter daad:
'Wat mag de oorzaak zijn,
dat dus mijn man vol pijn,
Hier moet gevangen zijn?'

'Uw man', sprak hij, ' wou 't land veraan;
Ik zal hem door beulshanden,
Doen 't hoofd van 't lichaam slaan;
Maar bij mijn macht, ik zweer,
Voldoet gij mijn begeer,
Gij krijgt uw man dan weer.

De zond' wordt hem vergeven dra,
Voldoet gij mijne lusten,
Zo krijgt uw man gena.
Dus kiest in dit geval,
Mijn wil te doen vooral,
Of ik hem straffen zal.'

De kuise vrouw toog mitsdien
Zeer bitterlijk aan 't schreien.
'Zal ik mijn man dan zien
't Hoofd vallen voor hem neer.
Of afstaan van mijn eer;
En dat om uw begeer?

Mijn lieve man is mij zo goed,
Als enig schat op aarde,
Of als mijn eer en goed;
Mijn eer en goed ten pand,
Mijn man, mijn rechterhand.
' t Moet een van bei aan kant.'

De booswicht greep haar bij de hand
In 't middel van haar klagen;
Wierp haar op 't ledikant,
En heeft zo heel gerust,
Zijn geile, dart'le lust,
Tot walgens toe geblust.

Toen sprak hij: 'Vrouwe, ga nu heen,
En morgen moogt gij halen
Uw man uit het geween!'
Bedroefd is zij gegaan.
Hij liet van stonde aan,
Haar man het hoofd afslaan.

Des morgens opent zij de deur,
En ging vrijmoedig treden,
Al naar de gouverneur;
En sprak: 'Grootmogend heer!
Geef mij mijn man nu weer,
Voor mijn geschonden eer.'

Hij riep twee dienaars voor den dag,
Die brachten haar ter plaatse,
Daar zij haar man aanzag.
Daar lag hij zonder hoofd,
Van 't bloedig zwaard verdoofd,
Van 't leven wreed beroofd.

Zij viel op 't dode lichaam neer,
Kuste zijne wange,
En schreide om haar eer;
Trok 't haar uit de hersenpan,
En riep: 'O snood tiran,
Vermoordt gij zo mijn man?'

Zij ging als zinloos en verwoed
Haar bitt're nood toen klagen
Haar allernaaste bloed;
'De gouverneur, o schand',
Heeft mij mijn eer ontmand,
Mijn man geleid in 't zand!'

Haar vrienden spraken: 'Nicht, wel hoe?
Laat ons van Zeeland reizen,
Trekken naar Holland toe,
En klagen daar dat kwaad
En gruwelijke daad
Aan de hertog, groot van staat.'

Men kwam, zeer gehaast en ongemeen,
Tot Delft binnenrijden;
Men ging ten hove treen,
Men sprak de hertog aan,
Deed hem de zaak verstaan,
Hoe 't al was toegegaan.

'Ach, wreekt de dood van mijnen man,
Wreekt mijn geschonden eer,
Zo iemand wreken kan;
Uw valse gouverneur,
Die bracht mij in 't getreur,
Bestelt hem straf daarveur!'

De hertog sprak: 'U wel bezint
En let mij wel op uw reden,
Hij is mij een goed vrind.
Ik daag hem voor het recht,
Om deze daad zo slecht,
Bedenk wel wat gij zegt.'

'Mijnheer, zo de zaak is onwaar,
Zo laat mijn lichaam zagen
Aan stukken van elkaar,
Of help mij onder d'aard'
Door een scherprechters zwaard:
De dood mij niet vervaart.'

De hertog liet de brede raad
Terstond ten hof vergaren,
Om dit vervloekte kwaad
Te straffen ongemeen.
Men deed de vrouw alleen
Al in een kamer treen.

Toen kwam de booswicht voor den dag
Voor de hoge raad verschijnen,
En sprak met blij gelach:
'Wat is de oorzaak toch, mijnheer,
Dat ik om uw begeer
Kom reizen hier zo veer?'

De hertog sprak hem vreselijk aan,
Sprak: 'Eervergeten schelm,
wat kwaad hebt gij gedaan?
Een eerb're vrouw verkracht,
Haar man ter dood gebracht.
Denk dat gij straf verwacht.'

Hij sprak: 'Wie legt mij dit ten last?
Het zijn verdichte leugens.
O vorst, daar is niets aan vast.
Stel mij partij ten toon.
Ik zweer u bij de goon:
Hij krijgt verdiende loon.'

De hertog sprak: 'O gouverneur,
'k Zal oprecht blijk u tonen.'
Men opende de deur,
Toen wierd zijn hart belaan:
Hij zag de vrouwe aan,
Bedroefd coor hem staan.

Toen Karel werd als obstinaat,
Sprak: 'Kent gij deze vrouwe,
Die hier nu voor u staat?
Dit is uw vijandin.
Die gij door geile min
Dwong naar uw lust en zin!'

Hij viel van schaamt' ter aarde neer.
De hertog sprak met reden:
'Herstelt deez' vrouw haar eer.
Ik wil tot straffens schuld,
Dat gij hier met geduld,
Terstond haar echten zult.'

Toen Karel vraagde aan deez' vrouw,
Of zij haar wou begeven
Met hem in de echte trouw
Zij sprak: 'O vorst, ik kan
In d'echt niet nemen an
De moorder van mijn man.'

Hij sprak: ''t Zal u niet schaadlijk zijn,
Gij zult ook wraak genieten.
Zo doet de raad van mijn.'
Dus voort door vriendenraad
En 's hertogs zoete praat
Zij 't antwoord geven gaat.

Dus werd de weduw' weer de bruid.
En de huwelijksvoorwaarde
Wierd daar geschreven uit:
Al lijdt zij nooit een kraam
En hij te sterven kaam,
Zo bleek zij erfgenaam.

Dus werd de priester voort gehaald,
En 't huwelijk werd bevestigd,
En voor de raad bepaald.
De gouverneur sprak: 'Heer,
Wij danken de hertog zeer
Voor dees genoten eer.'

Toen Karel vraagde: 'Zij gij tevreen?'
'Ja Heer,' en wij vetrekken
Met alle dankbaarheen.'
Zo sprak hij zeer lieftal
'Mijn bruiloftsfeest die zal
Ook volgen naar 't geval.'

'Neen', sprak de vorst, 'Naar mijn vermoen
Zo moet gij de jusititie
En mij ook eerst voldoen.
Zo knielt nu voor het zand,
Opdat gij door beulshand
Gestraft wordt weer met schand!'

Hij bad de vorst om lijfsgena,
Maar 't smeken was verloren.
De hertog sprak: 'Nu dra,
Scherprechter, volg mijn last
En geeft de snode gast
Het loon hem toepast!'

Men sloeg hem 't hoofd af met een slag,
Hetwel dees jonge weduw'
Met blijdschap al aanzag.
Zij kreeg na zijnen dood
Al de goederen groot,
Dat hielp haar uit de nood.

Dit is waarachtig zo geschied,
Bj hertog Karel de Stoute,
Als de Chronijk bedied.
Hiermee wordt ons getoond,
Dat straf geen vriend verschoont,,
Maar 't kwaad zijn meester loont.

Eer zij de hertog en justitie groot,
Dat zij hem lieten brengen zo ter dood.

Beschrijving

Jusitie gedaan door hertog Karel, graaf van Zeeland, aan zijn gouverneur over het verkrachten van een eerbare vrouw, omdat hij haar man in de gevangenis liet onthoofden, waarvoor hij, gouverneur, is gestraft met de dood.

Bron

Willem Geldof (samensteller), Volksverhalen uit Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden. Dr. Tjaard en W.R. de Haan (red.). Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum 1979. p. 30-35.

Commentaar

1979
Valt onder de titel 6. De gouverneur van Zeeland

Naam Overig in Tekst

Karel    Karel   

Karel de Stoute    Karel de Stoute   

Naam Locatie in Tekst

Zeeland    Zeeland   

Holland    Holland   

Delft    Delft   

Datum Invoer

2013-03-01 14:46:20