Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

BLECOURTNB0132 - 2.86. De gloeiende paap

Een sage (boek), 1893

Hoofdtekst

2.86. De gloeiende paap
Eene legende uit het Postelsch bosch, door Lens.
Onder bovenstaanden titel is in 1868 te Herenthals een romantisch boekje van 63 bladz. gedrukt, waaruit ik de voornaamste gebeurtenissen beknoptelijk overneem. Volgens het verhaal eener vrouw, die in genoemd jaar ruim 87 jaar was, hadden ze plaats ten tijde van den vader van den grootvader heurs overgrootvaders vader.
Op eenen avond der maand September, reed een jonge ridder, die op een kasteel tien minuten ten Zuiden van Valkenswaard gelegen, te huis behoorde, door den langen en somberen weg, die in eene oost-westelijke richting het donker en uitgestrekt Postelsch bosch doorsnijdt.
De jongeling voerde twintig duizend roebels bij zich, eene erfenis, om die naar zijnen oom te brengen, die in de omstreken van Herenthais woonde. Hij hield zijnen geest bezig met menigvuldige afgrijselijke gebeurtenissen, die door het volk aan dit alom gevreesde bosch waren verbonden.
Omtrent middernacht hoorde de beangste ridder Berthold uit de diepte van het woud, een gefluit, hetwelk spoedig van de andere zijde van het bosch herhaald werd. Nu steeg een aanhoudend fluiten van alle kanten op. Vijf vermomde mannen sprongen eensklaps in de baan en versperden ze met hunne vlammende fakkels. Heldhaftig sloeg de jonkman met zijnen degen door de bandieten heen, ten einde zich eenen weg te banen. Dat gelukte hem niet. Een roover sprong met zijne brandende toorts het peerd te gemoet, dat zich verschrikt op de achterpooten richtte en zijnen afgematten ruiter half bewusteloos achter zich op den grond wierp. De bandieten grepen het peerd, knevelden des ridders handen pijnlijk op zijnen rug en verbonden zijne oogen met eenen zwarten doek, waarna een verveerlijke roover hem bevool te peerd te stijgen en vervolgens achter den edelman in den zadel sprong. Andere struikroovers verdwenen met den buit in het bosch. Na eenen raadselachtigen omweg van eene halve uur, in de wildste vlucht, hield Huigebaard, de hoofdman, het peerd waar de jonkheer op zat, nabij het roovershuis stil, hielp den ridder uit den zadel, geleidde hem in de woning der bandieten, en ontdeed hem van den blinddoek en wat later van zijne boeien. Het peerd was inmiddels aan een toegetreden persoon overgegeven. Drie maanden geleden hadden de roovers, in den diepsten schuilhoek van dit gevreesde bosch, hunne spelonk gemaakt en waren toen reeds meer dan vijftien maal van streek veranderd, om beter aan de vervolgingen van het gerecht te ontsnappen. Des nachts ontwaarde de ridder in dit hol allerhande moordtuigen en moest van de roovers verschrikkelijken angst doorstaan. Behalve Bello, de zestigjarige vrouw van Huigebaard, bevond zich in deze rooverswoning eene schoone maagd van twintigjarigen leeftijd, die, vol medelijden jegens den ridder, van haar gewaanden vader, den rooverskapitein, verlof kreeg om hem in het vertrek te bezoeken, waar hij in opgesloten zat. De ridder wordt overtuigd dat deze goedhertige dochter op het kasteel harer ouders uit de wieg was geroofd, toen de bandieten veel andere kostbaarheden, waaronder familiewapens, medevoerden. Berthold had eenige van deze laatste in dit moordhol ontwaard. Zij was de dochter van den graaf van Leliëndaal, die, alsmede zijne vrouw ontzettend veel geleden had door het ontvoeren van hun dierbaar kind Clara.
De jonge ridder en de maagd weten uit het verblijf der binders in het Postelsch bosch, door het kreupelhout heen, te ontvluchten. Berthold brengt Clara bij hare ouders en begeeft zich voorts tot de zijnen, die mede in de uiterste droefheid verkeerden, wegens zijn te lang uitblijven van de ondernomene reis. Later treden Berthold en Clara, beide eenige kinderen, in het huwelijk, waartoe zij door hunne ouders reeds van in hunne teederste jeugd waren bestemd geweest.
Het roovershol in het Postelsch bosch wordt niet lang nadien ingenomen, de bandieten ontsnappen op wonderbare wijze, en Bello wordt, volgens de strafwetten van dien tijd, verbrand aan eenen hoek buiten het bosch, aan de zuidzijde, op eenen kleinen heuvel die aan eene aloude grafterp gelijkt. Deze plaats noemt men het graf der verbrande tooverheks en wordt soms nog door kinderen vermeden, als zij uitgaan om boschbeziën te plukken.
Naar luid der overlevering, hadden de roovers bij de verdwijning uit hunne spelonk in het Postelsch bosch, zich opnieuw verzameld in eene krocht bij het Limburgsche dorp Lummen. Hier zwoeren zij, in eene nachtvergadering, het innemen hunner spelonk en Bello's pijndood bloedig te wreken. De onmenschelijke Huigebaard had eene buks waarin 13 ballen en hieronder één met bloed geverfd, ter stemming op de tafel gelegd en riep onder meer vreeselijke verwenschingen:
'Hij brande en loope gloeiend de velden rond, die bij het lot eenen oogenblik zou durven aarzelen!' Hij haalde den rooden kogel te voorschijn, en nu zou hij zijne verschrikkelijke wraak ' ten uitvoer gaan brengen, 'of zijne voorzegging zou in volle geweld op zijne laffe ziel werken.'
Als pelgrim verkleed, komt hij op het kasteel van Berthold, waar hem de beminnelijke bewoners een goed nachtverblijf verleenen. Te middernacht begon Huigebaard zijn ijselijk voornemen ten uitvoer te brengen, doch dit werd verijdeld, voornamelijk door den moed der getrouwe dienstboden Roza en Gasper. Deze laatste deed hem, onder het schot van zijn vuurwapen, op het voorhof des kasteels nedervallen en zag zijn lijk door de andere roovers in het bosch voortsleuren.
Sedert dien rijst er in de omstreken van Postel, bij donkere nachten, eene gloeiende menschengedaante uit de moerassen op en zweeft eenzaam en verlaten over de onafzienbare heide, totdat zij in eenen kolk verdwijnt. Het volk noemt deze schim 'de Gloeiende Paap', en erkent in haar den rampzaligen Huigebaard, die het ellendig lot zijner verwensching moet boeten. Deze gevreesde schim was natuurlijk niets anders dan een overgroot dwaallicht dat uit de moerassen van Postel opsteeg en door den wind werd voortgedreven. Door het graven der Kempische vaart, in het jaar 1844, is wellicht het moeras verdwenen, waaruit het dwaallicht ontstond. Het verscheen niet meer.

Onderwerp

SINSAG 0196 - Der Feuermann-Mörder (Missetäter)    SINSAG 0196 - Der Feuermann-Mörder (Missetäter)   

TM 4905 - Dwaallichten (stalkaarsen)    TM 4905 - Dwaallichten (stalkaarsen)   

Beschrijving

Een jonge ridder wordt overvallen door een roversbende, en meegevoerd naar de woning van de hoofdman, waar ook een jong meisje is. Het meisje dat verlof krijgt om de edelman te bezoeken, blijkt op het kasteel van haar ouders uit de wieg zijn ontvoerd. Samen weten ze te ontsnappen, gaan terug naar hun families en trouwen met elkaar. De bende wordt verjaagd, de rovers ontsnappen, alleen de vrouw wordt berecht en verbrand. De roverhoofdman kondigt wraak aan door een met bloed geverfde kogel op te pakken, en te zeggen dat degene die dat weigert brandend en gloeiend zal rondlopen. Hij weet nachtverblijf op het kasteel van de edelman te krijgen, maar een bediende weet zijn voornemen om de edelman te doden te voorkomen door de roverhoofdman dood te schieten. Vanaf die tijd verschijnt 's nachts een gloeiende mensengedaante.

Bron

Willem de Blécourt, Volksverhalen uit Noord Brabant, Utrecht [etc.]: Het Spectrum, 1980. p. 83-85

Commentaar

1893
OV V: 74. Bewerking: Sinninghe 1933: 280 (no. 326); Biemans 1973: 72.
2. De archeologie van het vertellen. Verhalen uit de Kempen
Opgetekend, verzameld en bewerkt door Petrus Norbertus Panken. Panken werd geboren te Duizel op 6 september 1819. Hij was vanaf 1840 tot 1863 onderwijzer te Westerhoven en na zijn pensionering brievenbesteller te Bergeik, waar hij op 20 juli 1904 overleed. Hij was een pionier op het gebied van de Noordbrabantse archeologie, daartoe o.a. geïnspireerd door C.R. Hermans (zie Biemans 1977). Een uitgebreide biografie van hem werd geschreven door Hein Mandos (1971). Zijn verhalen werden gepubliceerd in het Tijdschrift voor Noordbrabantsche Geschiedenis, Taal- en Letterkunde (TNG) I (okt. 1883 -okt. 1884) II (okt. 1884-okt. 1885), III (okt. 1885-okt. 1886) en in Ons Volksleven (OV) IV (1892), V (1893). Van de publicaties uit Ons Volksleven verscheen in 1893 een overdruk. Zijn Bergeikse verhalen verschenen bovendien in de Beschrijving van Bergeik (BB), dat hij samen met A.F.O. van Sasse van Ysselt schreef (1900).
Zijn handschriften, waaronder een Autobiografie of Eigen Levensbeschrijving en een dagboek zijn te raadplegen in het streekmuseum Eicha te Bergeik.
Der Feuermann-Mörder (Missetäter) & SINSAG 0220 Andere Begegnungen mit dem Feuermann & Andere Tote spuken

Naam Overig in Tekst

Postelsch    Postelsch   

September    September   

Zuiden    Zuiden   

Berthold    Berthold   

Huigebaard    Huigebaard   

Leliëndaal    Leliëndaal   

Clara    Clara   

Limburgsche    Limburgsche   

Limburgse    Limburgse   

Gasper    Gasper   

Postel    Postel   

de Gloeiende Paap    de Gloeiende Paap   

Kempische    Kempische   

Naam Locatie in Tekst

Postels    Postels   

Lens    Lens   

Herenthals    Herenthals   

Valkenswaard    Valkenswaard   

Bello    Bello   

Lummen    Lummen   

Roza    Roza   

Plaats van Handelen

Postel (Noord-Brabant)    Postel (Noord-Brabant)