Registratie zal enige tijd duren. Deze functie is in ontwikkeling.

- Vrouwtje van Stavoren

Een (), (foutieve datum)

Onderwerp

AT 0736A - The Ring of Polycrates    AT 0736A - The Ring of Polycrates   

ATU 0736A - The Ring of Polycrates.    ATU 0736A - The Ring of Polycrates.   

VDK 0736A - The Ring of Polycrates    VDK 0736A - The Ring of Polycrates   

Beschrijving

The Ring of Polycrates

Tekst

Toen Stavoren nog een zeehaven en rijke koopstad was lieten de inwoners, `de verweende kinderen van Stavoren', uit pure verwatenheid zelfs hun stoepen (soms ook: de luifels boven hun deuren) met goud beslaan. De rijkste van allen was een trotse weduwe. Op een dag stuurde zij een van haar schippers er op uit om voor haar het allerkostbaarste te zoeken. De schipper reist de hele wereld af maar kan niets vinden wat zijn vrouwe niet heeft, totdat hij in Dantzig aan de Oostzee prachtiger koren vindt dan hij ooit gezien heeft. Dit moet het kostbaarste op aarde zijn, denkt hij. Hij laadt zijn schip er mee vol en zeilt terug naar huis. Maar hij heeft buiten zijn meesteres gerekend: die vindt het nog niet eens voor haar varkens goed genoeg en beveelt hem het aan bakboord -- hij had het aan stuurboord ingeladen -- in zee te werpen. Een oude bedelaar smeekt haar hierop terug te komen: anders zal zij eens zo arm worden dat zij zelf om brood zal moeten bedelen. Spotlachend trekt de hoogmoedige een gouden ring van haar vinger en werpt hem in de haven: `Zo min als deze ring ooit zal terugkomen, zo min kan ik arm worden.' Maar de volgende dag al vindt haar meid de ring in de buik van een vis en voor de weduwe van de schrik kan bekomen, krijgt ze de ene onheilstijding na de andere te verwerken. Haar schepen vergaan, haar pakhuizen vliegen in brand en haar land wordt door de zee verzwolgen. Ze verarmt zo snel dat ze weldra moet gaan bedelen om een stukje brood. En op de plaats waar het graan in zee is geworpen onstaat een zandbank, die de haven van Stavoren ontoegankelijk maakt, zodat de rijke koopstad vervalt. Op die zandbank, het Vrouwenzand, groeit ter gedachtenis het vrouwenkoren, een helmplant met loze aren.
Dit verhaal wordt, ook al is het qua inhoud en intentie meer sage (gelokaliseerde historische overlevering) en exempel (afschrikwekkend voorbeeld) dan een sprookje (een positief eindigend wonderverhaal) om het ringmotief toch meestal tot het laatste genre gerekend (AT 736A: 'The ring of Polycrates'). Het is langzaam tot bovenstaande vorm gegroeid. Tot ver in de achttiende eeuw werd het nog als een ware, omstreeks 1200 te dateren, geschiedenis gezien, die de neergang van de in de middeleeuwen rijke Hanzestad Stavoren verklaarde. Pas daarna werd duidelijk dat we hier met een fictief volksverhaal te maken hebben.
De eerste vermelding vinden we bij de Friese geschiedschrijver Cornelius Kempius (ca. 1520-1589) in zijn De origine, situ, qualitate et quantitate Frisiae (1588). Bij hem zijn het rijke kooplieden die het graan in zee laten werpen. Al spoedig duikt dan de weduwe op, en wel in de fantastische Croniicke ende warachtige Beschryvinghe van Vrieslant van Ocko Scharlensis (1597). In het begin van de achtttiende eeuw worden de loze korenaren voor het eerst vermeld. De Duitse reiziger Zacharias van Uffenbach (1683-1734), die in 1710 deze contreien bezocht, hoort er dan van. Pas na 1800 duikt het ringmotief hier op. De gebroeders Grimm nemen in het eerste deel van hun Deutsche Sagen (1816) het verhaal tweemaal op, eenmaal zonder (nr. 239) en eenmaal met het ringmotief (nr. 240). De eerste tekst ontleenden ze aan schriftelijke bronnen, de tweede hadden ze omstreeks 1815 gekregen van de Westfaalse edelman Clemens von Bönninghausen (1785-1864). Deze was op Herinckhave bij het Twentse Fleringen geboren en zou het verhaal mét het ringmotief van schippers en vissers aan de oostelijke Zuiderzeekust hebben gehoord. In de eerste helft van de negentiende eeuw vinden we eerst nog versies met en zonder ring naast elkaar, maar al snel weet dan de zo veel aansprekender tweede redactie de eerste voorgoed te verdringen. Het motief van de in een vis gevonden ring is zeer oud en bijna wereldwijd in talloze verhalen in vrijwel alle volksverhaalgenres ingebed.
Deze verhalen vallen in drie groepen uiteen: (a) in een vis wordt toevallig een ring of een ander kostbaar voorwerp van onduidelijke herkomst gevonden; (b) een verloren ring wordt in een vis teruggevonden; (c) een opzettelijk in het water geworpen ring komt via een vis terug.
Het Vrouwtje van Stavoren hoort duidelijk bij groep (c). De verhalen in deze groep laten zich ordenen naar de betekenis die het terugvinden heeft. Het kan (1) teken zijn van goddelijk ongenoegen en daarmee voorteken van een komende straf, (2) symboliseren dat een periode van straf en boetedoening is afgesloten, (3) aantonen dat een beschuldiging vals is, of (4) een schuldige onschuldig doen lijken.
(1) Oudste uitwerking hiervan is Herodotus' († ca. 425 v. Chr.) verhaal van de ring van Polykrates. Polykrates, tyran van Samos, heeft zoveel geluk dat zijn gastvriend, de Egyptische koning Amasis (= farao Chnumibve, 570-526) zich ernstig zorgen gaat maken. Hij raadt per brief de Griek aan datgene weg te werpen waaraan hij het meeste gehecht is. Polykrates gooit hierop zijn zegelring, een smaragd in goud gevat, in zee. Vijf of zes dagen later vangt een visser een vis, die zo mooi en groot is, dat hij hem zijn heer schenkt. Als Polykrates' dienaren hem in de keuken schoonmaken vinden ze de ring in zijn maag. Amasis weet nu dat het geluk van Polykrates op is en zegt hem de vriendschap op. Het loopt met de tyran inderdaad slecht af: hij wordt door de Perzen gevangen genomen en in 522 aan het kruis geslagen (Historiën III, 39-43). Herodotus' voor waar aangenomen versie werd door vele antieke schrijvers naverteld en de Romeinen bewaarden in de tempel van Concordia zelfs een ring die de bewuste heette te zijn. In de middeleeuwen raakte de Polykrates-overlevering op de achtergrond maar vanaf het begin van de nieuwe tijd werd zij weer via allerlei gedrukte vertalingen en bewerkingen bekend gemaakt. Zo bekend dat de uitgever van een satirische Lyste van Rariteiten (ca. 1700) zijn lezerspubliek zonder nadere toelichting 'een kostelyke ring, dy Policrates in een rivier [moet zijn: de zee] wierp, en naderhand in den buik van een Visch weder gevonden wierd' te koop aan kon bieden. Bekendste bewerking van deze stof werd wel Friedrich Schillers (1759-1805) gedicht 'Der Ring des Polykrates' (1797).
Een ander voorbeeld uit (1) is het vooral in Scandinavië en Noord-Duitsland, met name in Sleeswijk-Holstein vanaf het begin van de negentiende eeuw bekender wordende verhaal van de trotse boerin die haar ring in een grondeloze waterput werpt. Zij gebruikt dezelfde woorden als het vrouwtje van Stavoren en ondergaat, nadat een visser haar een snoek met de ring in zijn maag aangeboden heeft, hetzelfde lot.
(2) Vinden we vooral in de Oriënt, maar ook in het middeleeuwse Europa. In de Islamitische en Joodse overlevering wordt dit motief verbonden met de toverring van Salomo, die hem macht geeft over de demonen. Vanaf de tiende eeuw vertellen Arabische auteurs hoe Salomo, als straf voor zijn afgodendienst, de ring kwijt raakt aan de demon Sachar, die de ring in zee werpt en Salomo's plaats inneemt. Salomo trekt bedelend rond en krijgt van vissers een vis. Hierin vindt hij zijn ring en nu kan hij zijn macht terugwinnen. Dit oude verhaal, in de Koran wordt er al op gezinspeeld, werd in de Joodse overlevering (de demon heet hier Asmodeus) lang verteld zonder het ring in de vis-motief. Pas in de zeventiende eeuw wordt het daarin geïncorporeerd. Dan is dit tegelijk zo aansprekende en stichtelijke motief intussen al lang gechristianiseerd. Het komt in de middeleeuwse christelijke overlevering meer en meer in het teken te staan van een persoonlijk gekozen boetedoening. Paulus Diaconus (gest. 797) bijvoorbeeld vertelt hoe bisschop Arnulphus van Metz († ca. 640), zich bewust van zijn zonden, zijn ring in de Moezel werpt: "Pas als ik deze ring terugkrijg, kan ik geloven dat mijn zonden zijn vergeven." Een paar jaar later krijgt hij de ring van een visser terug. De ring wordt na zijn heiligverklaring zijn vaste attribuut.
Ook (3) en (4) figureren in de middeleeuwse overlevering. (3) In legende- en exempelverzamelingen, (4) in de hoofse vertelcultuur. Van beide één voorbeeld. (3) Sint Egwin van Worcester († 717) wordt valselijk beschuldigd. Hij ketent zijn voeten aanelkaar, werpt de sleutel in de Avon en trekt naar Rome om zich te rechtvaardigen. Op het moment dat hij daar arriveert vangt men net in de Tiber een zalm met in zijn ingewanden de sleutel. Uiteraard spreekt de paus hem vrij. (4) Een koningin heeft een affaire met een soldaat en geeft hem een kostbare ring, die ze van haar man gekregen heeft. De koning die hierachter komt ontsteelt de slapende soldaat de ring, gooit hem in de rivier en vraagt dan van zijn vrouw de ring terug. Zij roept de hulp in van Sint Kentigern van Glasgow († 610). De heilige gaat naar de rivier, vangt een zalm, vindt in diens maag de ring en stuurt deze naar de koningin, zodat zij haar 'onschuld' bewijzen kan. Dit is een van de weinige middeleeuwse voorbeelden van een niet-moraliserend gebruik van het ringmotief en het ligt voor de hand dat we hier te maken hebben met een hoofse bewerking van een oudere (3)-legende waarin een heilige een valselijk van ontrouw beschuldigde vrouw uit de moeilijkheden helpt. Het vrouwtje van Stavoren behoort duidelijk bij (1), maar waar heeft het nu het ringmotief vandaan? Dat Von Bönninghausen het zelf ingevoegd heeft, onder de indruk van Schillers gedicht misschien, zoals wel gedacht is, lijkt onwaarschijnlijk. Het verhaal van Polykrates was hier omstreeks 1800 genoegzaam bekend, maar Polykrates werpt zijn ring om een heel andere reden in het water dan het vrouwtje. Waar de laatste in haar zondige overmoed de goddelijke macht lijkt te willen trotseren probeert de eerste deze juist voor zich gunstig te stemmen. Dan past het vrouwtje beter bij de trotse boerin uit Sleeswijk-Holstein en omstreken. Zij was in de eerste helft van de negentiende eeuw ook in Noordwest-Duitsland bekend. Het lijkt daarom aannemelijk dat omstreeks 1800 ergens in Noord-Duitsland, of vanuit dit gebied, in een gebied waar beide overleveringen elkaar raakten en waar bovendien het aantal verhalen over plaatsen en gebieden die ten gevolge van de overmoed van hun inwoners door inwerking van de zee ten onder gingen legio was, het tot dan toe ringloze verhaal van de ondergang van Stavoren met het ringmotief verrijkt werd. Een zo aansprekende uitbreiding, dat deze nieuwe redactie weldra overal de gangbare werd.
Het vrouwtje van Stavoren is na 1816 ontelbare malen gedrukt en bewerkt en zo in Nederland en daarbuiten veruit het bekendste Friese volksverhaal geworden. Het werd opgenomen in tijdschriften, almanakken, reisgidsen, school- en kinderboeken en als opera, operette, zangspel, toneel- en poppenkaststuk, televisie- en bioscoopfilm en praalwagenthema voor het voetlicht gebracht. Ook auteurs van naam en faam waagden zich aan de stof. Karl Simrock (1802-1876) bijvoorbeeld bewerkte het in Nibelungen-strofen (1837), Theun de Vries (*1907) in homerische trant en Martinus Nijhoff (1894-1953) bedde het in in zijn waterfeestspel De vliegende Hollander (1930).
Onvermijdelijk bij een zo geliefd moraliserend verhaal werd het ook geregeld geparodieerd. De bekendste humoristische versie is wel die van Piet Paaltjens (François Haverschmidt, 1835-1894) in zijn 'De Friesche Poëet' (1852). Geen wonder dat bij al dit literaire geweld dit verhaaltype als mondeling doorgegeven verhaal niet zo vaak werd opgetekend.
Als straat- en volkslied was het echter wel zeer geliefd. Rondtrekkende liedjeszangers brachten het tot ver in deze eeuw overal ten gehore en verkochten ook liedblaadjes met de tekst. In de vorige eeuw illustreerden ze hun gezang soms met een groot doek waarop de kernmomenten van hun verhaal in verschillende vakken werd afgebeeld. Bekendste straatliedversie is die die begint met: "Komt vrienden, hoort een lied, Dat duidelijk zal verklaren, Wat eenmaal is geschied, Voor meer dan duizend jaren, Toen oud en grijs Stavoren, Nog bloeide op Frieslands grond En van zijn macht deed hooren, Door heel het wereldrond". Overal in Nederland werd dit lied, dat ook een vaste plaats kreeg in liedboekjes, gezongen. Bijvoorbeeld in de Betuwe bij de kersenpluk: "Er werd [in de fruitloodsen] veel gezongen; grote meiden en vrouwen zetten in en dan werd er een uur tot anderhalf uur gezongen. Bv. In 't groene dal, in 't stille dal of Weet ge hoeveel sterren kleven, daarna dan meer schoolversjes, en Het vrouwtje van Stavoren, Achter in 't zwarte klooster, Eduard en zijn Lena, Aan de oever van de stille vliet, Het huisje aan de zee [...] Ook op de ladders van de kersenplukkers werd veel gezongen. Vooral Het vrouwtje van Stavoren was daar populair, dat werd gegalmd door drie, vier bomen samen."
Zelfs buiten Nederland, in het Eemsland, kon het na de Tweede Wereldoorlog nog worden genoteerd. Alleen de Katwijker schippers mochten het aan boord niet zingen of zelfs maar neuriën. Dat zou, zo dacht men, ongeluk brengen. De inwoners van Stavoren hebben dankbaar gebruik gemaakt van de naamsbekendheid die hun stadje kreeg door het vrouwtje. Sinds 1969 staat aan de haven daar haar standbeeld en op de suikerzakjes van hotel-café-restaurant De Vrouwe van Stavoren staat zij door Anton Pieck afgebeeld als een middeleeuwse dame die vanaf de tinnen van een hoog boven de stad uittorenend kasteel haar schepen ziet vertrekken. Op 10 april 1995 opende zij de gerenoveerde haven van Stavoren met een kanonschot.

Literatuur

Teksten: De Blécourt 1980, nr. 5.15; Dykstra 1895-1896, 1, p. 46-47; Geldof 1979, p. 187; De Haan 1957b, p. 9-14, 193; Henssen 1951, p. 188-191, 226-227; Van der Kooi 1979a, nr. 60; Van der Kooi & Schuster 1994, nr. 51; Van der Kooi 1994, nr. 235; Onder de groene linde 1, p. 325-331; Poortinga 1982, p. 204-206.
Studies: AT 736A; EM s.v. Polykrates; Tubach 1969, nr. 3835, 4102; VDK p. 354-355; Elstein & Lipsker 1996; De Haan 1950, p. 74-80; De Haan 1976, p. 207-222; De Jong 1996, p. 35; Van der Kooi 1986, p. 107-108; Künzig 1972, p. 63-81; Meder & Venbrux 1996.